1992 t/m 1998 ofwel mijn 50ste t/m 56ste levensjaar.

Aan mijn huiverend schokkende schouders zou men kunnen afleiden dat het geluid een spel speelde met de zenuwen in de buurt van mijn wervelkolom om daar een ijskoude rilling op te wekken, zoals bij het uitglijdend krijtje op een schoolbord of de vork die een schuiver maakte in mijn etensbord als ik als kind met mijn eten zat te spelen, omdat ik de rodekoolstamppot met spek mijn slokdarm niet ingeperst kreeg en kokhalzend hoopte dat ik van tafel mocht om de opgehoopte vetklomp in mijn wangzak op het toilet te kunnen uitspugen. Ik vond het tot daar aan toe dat ik op iets moest knabbelen wat leek op een, tot puree gestampte, paarsrood dooraderde hersenmassa, maar waarom dat vergezeld moest gaan van iets wat me deed denken aan bonken gelatine die ter bescherming om die hersenen had gezeten? Mijn ouders probeerden me te overtuigen dat je groot en sterk zou worden door dit walgelijke voedsel te nuttigen voorbijgaand aan de vraag of ik wel groot en sterk wilde worden. De slager, die voor de bevoorrading van deze weke massa zorgde, zag er wel groot en sterk uit, maar had ook een sterke gelijkenis met het beest wat hij aan mootjes stond te hakken.

De Styx en Charon.

Ook leek het knarsen van de stoel op iets als een waarschuwing uit de onderwereld dat je tijd was gekomen of juister gezegd; je tijd voorbij was. Geluid als het krijsend kermen van de door zout water aangetaste boom in de vetloze dol van de veerboot die, spookachtig verlicht door een slingerende kaarslantaren en voortbewogen door een diep voorover gebogen geraamte, opdook uit de dichte mist over de Styx (Charon (Gr. Charõn), de stokoude, haveloos geklede veerman, die de schimmen der afgestorvenen voor een penning (obool) over de Styx zet naar het schimmenrijk.

De Styx is de rivier die als tak van de Oceaan de onderwereld negenmaal omvloeit. Een eed, bij de wateren van de Styx (die als dodelijk gold) gezworen, was zelfs voor de goden heilig. In de Griekse mythologie is de Styx een dochter van Oceanus en Tethys, gehuwd met de Titan Pallas; in de strijd der Titanen tegen Zeus blijft zij Zeus trouw, die daarom haar kinderen altijd bij zich laat wonen en haar zelf eert door de bij haar gezworen eed tot de heiligste van alle te maken.

Maar natuurlijk werd de rilling veroorzaakt omdat ik, als mijn alwetende onderbewuste, wist wat er komen ging. Het glas Duvel (Belgische biersoort) bevroor, in het absolute nulpunt naderende klimaat, halverwege de tafel en mijn slokdarm en met vragend samengetrokken wenkbrauwen bekeek ik haar handelswijze. De hand van de linkerarm, die al in de mouw van haar jas zat, veegde de zweetdruppel van haar voorhoofd terwijl ze met de rechterhand haar sigarettenpeuk in de asbak duwde en met haar knie de stoel terug onder de tafel schoof. Zo geroutineerd dat het leek of deze gelijktijdige bewegingen tot haar dagelijkse bezigheden behoorden.

Het leren jack, half kaal gesleten en schoudervulling breed, liet krakend weten ingevet te willen worden, maar dat was tegen de uniforme moderegels van de ingeslapen kraakbeweging waar ze de laatste tijd vaak gezien werd, dus zaten overal uitgedroogde barsten. Ik duwde mezelf verder naar de achtergrond omdat het tot me doordrong dat ze iets zei. "Ik moet er vandoor. Ben al een beetje laat, ik heb om elf uur een afspraak." Ze loerde scheef op haar horloge om me niet te hoeven aankijken. Dat het hoog tijd was wist ze immers al omdat ze met de regelmaat van een klok naar de wijzers had gekeken en die frequentie was kwadratisch opgelopen naarmate het moment naderde dat ze geen tijd meer had en probeerde mijn gevoelens niet te kwetsen door het neutraal over 'een afspraak' te hebben, alsof dat niet haar nieuwste vriendje betrof. Ik wist niet wat ik met de situatie aan moest en dwaalde, quasi ongeïnteresseerd, door de kroeg op zoek naar een reden voor me om te reageren.

Ik had alle tijd en geen horloge, dat onnuttig ding had ik al vroeg ingezien. Op momenten dat ik mezelf moest prostitueren om betaalde arbeid te verrichten had ik een werkende wekker nodig om op tijd te komen, om de tijd in de gaten te houden dat ik weer werd vrijgelaten hingen overal klokken op de werkvloer om te voorkomen dat je koffiepauze twee minuten langer zou duren dan was toegestaan, als ik op reis ging hingen stations vol met tijd en op andere plekken en was tijd een loos begrip wat, sinds de nazi's de zomertijd hadden uitgevonden, niets meer te maken had met de stand van de zon. Maar ook mijn 'ik-heb-alle-tijd' dwalen was relatief. Geestreizen kon niet in tijd gemeten worden om over de ruimte maar te zwijgen zou Einstein zeggen. Zij stond in ieder geval op het punt om de ruimte te verlaten dus veel tijd had ik niet meer.

Een kalender, zo'n afschuwelijk ding wat door elk Chinees afhaalrestaurant gratis werd verstrekt, tegen de met houten wandpanelen betimmerde muur naast de bar moest bewijzen dat het woensdag 3 juli 1991 was. Dat wist ik, tenslotte was vandaag mijn fysieke negenenveertigste levensjaar aan het ingaan ofwel ik was achtenveertig geworden zoals mensen beweerden die vonden dat iedereen na de geboorte een jaar lang een nul was. Nog afgezien van de periode tussen verwekking en geboorte, want ook dan leefde een lichaam tenslotte en verder... ja, hoe oud was ik eigenlijk als ik Kairos, Reïncarnatie, Wederopstanding en dergelijke zou meetellen? Maar goed laat ik de aardse jaren maar aannemen. Regelmatig waren er gebeurtenissen waarvan ik het idee had het eerder te hebben meegemaakt en dan de momenten waarop ik sliep en reizen maakte door heden, verleden en toekomst, maar nooit bereikte ik het begin of het eind, mijn geboorte of mijn dood. Mensen die er voor geleerd hadden en het ook niet begrepen noemden dat het onderbewuste.

Ik hield niet van verjaardagen, daarvoor had ik vroeger op die dagen te veel familieruzies meegemaakt ofwel het waren oersaaie bijeenkomsten waar alles volgens de regels verliep. Twee kopjes koffie, een gebakje, een drankje, nootjes en een blokje kaas. Na de uitvinding van muziekinstallaties met vele megawatts kon je geen woord meer met een mogelijk interessant iemand wisselen omdat de volumeknop op maximum stond. Ik wist ook, in de onmetelijke Kairos (Het Grieks kent verschillende begrippen voor tijd. Kairos is de tijdloze tijd, het innerlijk. Kronos is de gemeten tijd, de klok) groeide bewustzijn alleen als je heel veel luisterde naar het onderbewuste en dit had ik mezelf nog niet kunnen wijsmaken, dat het niet zomaar een dag op aarde was. Het was dag zeventienduizend vijfhonderd drieëndertig. De eerste dag in een jaar met dertien keer een nieuwe maan in het zevende jaar van mijn zevende levenscyclus en 'dat' zou ik als Kreeft gaan merken.

Helder gepoetste glazen in diverse formaten, bestemd voor verschillende soorten drank of wijn, voorzien van een voet aan een steeltje hingen aan glimmend verchroomde beugels boven de bar en omgedraaide flessen in houders met aan de onderzijde een doseerapparaat er tegenover. Regelmatig kwam de arm van de barman uit de massa omhoog, drukte een glas tegen het doseerapparaatje en een precies afgepaste hoeveelheid harddrugs stroomde in het glas.

Grijze mist van rijkelijk uitgeblazen nicotine- en tetrahydrocannabinol dampen walmde met rollende vloedgolven, via een trap met enigszins uitgesleten houten treden, naar de open entresol die een derde van de begane grond overkapte, waar geen andere uitweg was dan de longen van twee vage tweetallen die rond een houten bak op poten stonden te wachten op het signaal dat de aftrap, die bestond uit het door de ploegen beurtelings willekeurig inwerpen van een tafeltennisballetje in de richting van de middenstip die door het veelvuldig gebruik ook was weggesleten, genomen kon worden. Eerst stoned worden, wat niet lang meer kon duren omdat er enkele joints rond gingen en het plafond een hoogte had nauwelijks meer dan de lengte van een flink persoon, dus bleven de dampen precies hangen daar waar ze herhaaldelijk naar binnen konden worden gelurkt. 'Blow' was een verkeerd woord in dit verband want je blies niet op zo'n ding, maar 'Suck' was al in gebruik voor een andere genothandeling. Langs de wanden waren een paar banken voor het geval het allemaal even te veel werd en men een poosje 'Out' ging.

Onder deze kleine verdieping was een ruimte van ongeveer dezelfde hoogte met aan de linkerkant een deur naar een keukentje wat behalve voor de afwas ook voor minder schone zaken dienst deed want af en toe rende een Speedy Gonzalez (tekenfilmfiguur van een Mexicaanse muis die onder het uitroepen van '¡Arriba, ¡arriba' van het ene naar het volgende avontuur rent) het café in regelrecht naar die hoek om met een wijsvinger heavy neuswrijvend weer naar buiten te rennen. Naast deze Crack kit waren twee toiletdeuren met respectievelijk een mannetje en vrouwtje pictogram, waar weinigen zich iets van aantrokken, het lag er maar aan welk hokje vrij was, die dus beiden door een creatief iemand met een viltstift waren getransformeerd naar een uniseks poppetje. Allebei hadden ze lang haar zoals de meeste aanwezigen in de kroeg en ook de kleding was aangepast.

Verder stonden er een paar gezellig-hoekje-tafeltjes, met een druipkaars in lege wijnfles die nauwelijks zichtbaar was door het vele stoffige kaarsvet, een intensief in gebruik zijnde flipperkast en er hing een klok. Een klok! Net zichtbaar onder de trap, twee minuten voor elf. Met de ervaring dat een caféklok tien minuten voorliep, overblijfsel uit de tijd dat vrouwen hun dronken echtgenoot met een deegroller op de kop timmerden bij te laat thuiskomen, wat alleen nog in stripverhalen voorkwam want vrouwen hingen net zo vaak in de kroeg, besloot ik de twaalf minuten op te eisen. Het vriendje woonde vlakbij. Dus reageerde ik nog voor ze haar rechterarm ook in een mouw geschoven had. Dit keer was mijn tijdruimtereis erg snel verlopen. Mijn glas kwam te hard op het tafelblad neer om door te kunnen gaan voor een beheerste handeling. Er verschenen scheuren in het bevroren bier en de schaatsende Duvels schuimbekten woedend over de rand van het glas in een poging zichzelf van een verdrinkingsdood te redden. Ik nam een diepe haal van mijn sigaret waardoor het leek alsof de tranen in mijn ogen sprongen wegens een teveel aan, in de longen doordringende stoffen, die aan tabak werden toegevoegd om de smaak van de pure plant te verdoezelen en mensen onmiddellijk opnieuw lieten verlangen naar de dichtstbijzijnde Drumdealer, terwijl de werkelijke oorzaak lag in het, een emotionele buikkramp veroorzakende, gebied tussen kwaadheid en teleurstelling.

"Ik dacht dat we samen mijn verjaardag zouden vieren," stootte ik er droog knallend uit en als een zweepslag spleet de zin de rokerige kroegatmosfeer in tweeën. In de andere dimensie die ik daarmee creëerde was het even pijnlijk stil, toen klonk weer muziek; J.J. Cale - Teardrops in my tequila. Altijd de juiste muziek op het juiste moment? Voorlopig borg ik deze vraag in me op. Er was nu geen rust om te filosoferen over het gegeven dat het onderbewuste altijd allerlei indrukken opnam en pas een bewustzijn werd als het zo uitkwam, dat had ik zopas bewezen. Net als het feit dat een verwachtingsvolle vrouw ineens allemaal vrouwen met dikke buiken of kinderwagens zag. Grote kans dat er in één op de twee nummers die hier werden gedraaid wel een link gevonden kon worden met mijn emotie, maar nu moest ik erbij blijven voordat het uit de hand zou lopen.

"Je doet nooit wat aan je verjaardagen en ineens vroeg je een paar weken terug of ik met je uit wilde. Die andere afspraak had ik al," zei Ina. "Ik weet ook wel dat ik geen tijd aan dit uitstapje heb verbonden, dat doe ik overigens nooit zoals jou niet onbekend moet zijn, maar jij hebt niet gezegd maar tot elf uur te kunnen, niets gezegd over 'een andere afspraak'. Verveel je je in mijn aanwezigheid?" Deze situaties hadden zich al te vaak voorgedaan. Een gevolg van de gespannen verhouding die de laatste tijd basis was geweest in hun voorbije relatie. Ook nu knetterden de vonken dreigend binnen niet al te lange tijd te ontladen in een conflict. "Nee, ik vond het wel een leuk idee, maar wat stelde jij je er dan verder bij voor?" vroeg ze. Ik haalde mijn schouders op; "Laat maar."

Ze liet het niet. "Dat we tot sluitingstijd gezellig hier blijven zitten, daarna samen in bed kruipen? We gaan nu al bijna twee jaar nauwelijks met elkaar om, het enige wat ons bindt is Rian. Ik heb een nieuwe vriend, je begrijpt toch wel dat het over is tussen ons?" vervolgde ze. "Ik zei, laat maar. Dat laatste heb ik trouwens aan alles gemerkt en begrijpen? Wie begrijpt wie en wie niet?" Samen in bed kruipen zou ik wel wat gevonden hebben dacht ik. Zou dit werkelijk een laatste poging geweest zijn haar terug te winnen? Zo blind was ik toch niet? Sinds ze naar Den Haag waren verhuisd en allebei een eigen kamer in het pand hadden was ze steeds vaker met anderen uitgegaan en ergens blijven slapen 'omdat het laat geworden was'. Ze had me alleen nog nodig voor de vele momenten waarop ze in de knoop zat wegens het mislukken van alweer een nieuwe relatie, de gordiaanse knopen die ik mocht helpen ontwarren. Het samenleven met mij had krap zeven jaar geduurd en was niet meer nodig. Logisch nu ze zich bewust begon te worden van haar IK en de schuld van het incestverleden bij de dader had neergelegd in plaats van te blijven denken dat het aan haar had gelegen. Ik had actief aan dat bewust worden meegewerkt en wist zelfs op het moment van het ontstaan van onze relatie al dat het uiteindelijk zou uitdraaien op een situatie die nu realiteit was.

Ze was niet de eerste in de rij geweest. Ik dacht altijd dat iets onverklaarbaars me dwong ze uit te zoeken. Vrouwen met een liefst zo groot mogelijk ellende aura, wat wel te doorbreken moest zijn, met hulpkreten in de spiegels der ziel. Dan werd ik de romantische ridder tot over mijn oren. Dat was niet onverklaarbaar, daar zorgde ik zelf voor. De reactie was begrijpelijk, een bekend verschijnsel. Hulpzoekende, die zich gelukkig voelde omdat er eindelijk geluisterd werd, werd verliefd op hulpbiedende die zich gelukkig voelde, omdat ik iemand kon helpen, maar die kon oprotten als een beetje eigenwaarde was opgebouwd. Zo bleef ik op zoek naar Liefde, maar voordat die ook maar een schijn van kans had zich te ontwikkelen was daar de volgende dochter van moeder aarde die 'gered' moest worden.

Ooit had iemand gevraagd waarom ik niet van de hulpverlening zijn beroep maakte, maar ik wist dat dit niet werkte. Bij echte hulp moest je naast, met iemand leven, dag en nacht aanwezig zijn. Eindeloos praten, confronteren, provoceren, woedend laten worden, jezelf laten slaan, huilen, vechten, je armen om iemand heen slaan en uit de put trekken. Kortom je moest iemand tot in het diepst van je hart liefhebben. Natuurlijk was ik wel weer blij dat ze zo sterk geworden was haar eigen weg te gaan, maar of hij dat voor zichzelf..., voor de zoveelste keer... Nee niet doen, ga nou maar gewoon. Ze ging weer zitten en stak een nieuwe sigaret op. Ik wist dat ik naar woorden zocht die er niet waren. Er was niets meer te zeggen, de spanning bleef voelbaar hangen. Haar opzichtig geverfde vingernagels plukten aan het roodbruine Smyrna kleedje op de tafel en zenuwachtig zoog ze aan de sigaret. Ze draaide ongemakkelijk op haar stoel, tikte de as van haar sigaret, brak met de andere hand een bierviltje in tweeën, keek weer op haar horloge. Haar smalle, beetje spitse gezicht stond treurig.

Waarom had ze geen verliefd gelukkige uitstraling, ze ging toch naar het vriendje? Schuldgevoel? Ineens voelde ik afkeer dat ze daar nog steeds zat. "Ik moet nu echt gaan, bedankt nog voor het etentje," zei ze zacht. Blijf alsjeblieft, waarom gaan jullie toch altijd weg? Ze stak schuchter haar hand op en verdween. Gelukkig voelde ze ook dat een zoen en 'een prettige verjaardag verder' te macaber zou zijn. Ik stuurde haar een gedachte na. Graag gedaan en veel plezier verder. Het erge was dat ik het allemaal begreep. Ik veroorzaak het zelf. Doe er alles aan tot en met het laatste duwtje hun eigen leven te leven. Ik zou alleen zo graag willen dat ik die partnerkeus eens een keer zou zijn. Ik verzonk in gepeins.

Carlos, die achter de bar stond, reikte naar de cd-speler die ergens hoog onder een plank geschroefd zat en drukte met een blik op het plastic doosje een paar knoppen in. Opzwepend elektronische klanken vulden de schaarse ruimte tussen meubilair en lichamen van de aanwezigen. Vijf over elf, zag ik op de klok bij de trap. Zeven minuten minder alleen. Ik zou er een reden bij hebben het vieren van verjaardagen te haten. De vergeten Marlboro in de asbak smeulde rookkringelend richting filter en ik duwde agressief nijdig met mijn peuk op de vuurkegel tot de boel gedoofd was. Wanneer was toch dat vuur geweest? Lang geleden, zeven jaren geleden. Ze was jaren daarvoor, bijna een puber nog, getrouwd met een jongen waarvan ze dacht dat hij haar grote liefde was omdat ze uit het ouderlijk huis weg wilde zijn en had alle twijfels over dat huwelijk aan hem opgebiecht tijdens de vakantie werkweek van Federatie 't Buskruid. Hij had geweten, gevoeld dat ze doodongelukkig was. De urenlange gesprekken bij het kampvuur, met om hen heen krakend bevroren heideveld, tot een vreemde geur verraadde dat haar gummi schoenzolen aan het smelten waren.

Ik luisterde, stelde vragen en beetje bij beetje kwam het waarom tevoorschijn. De gezwellen in haar lijf, in vagina en borsten, die weggesneden werden en meer en groter terugkwamen. Voor mij was de oorzaak duidelijk hoewel ze dat diep had weggestopt. Ze had een scheiding aangevraagd die onbewogen door haar man werd aanvaard. Intussen waren er de hand in hand wandelingen in de lente op blote voeten door Rotterdam, met een ontkurkte fles rode wijn tot ze beiden zwevend van geluk en wijn aan het werk gingen. Zij als kokkin in het vegetarisch eethuis wat hij vanuit de natuurvoedingswinkel had opgezet en hij als adviseur en initiatiefnemer van beginnende bedrijfjes.

Uit met die zooi. Er bleef niets anders over dan een berg grijze as en soms een filter die de ergste verontreinigingen had weten tegen te houden, maar nog moeilijker te verwijderen bleek. In gezelschap van het bier zat ik me een tijdje groot te houden, besloot toen tegen mijn principe me maar eens een keer laveloos te zuipen, goot het restant in één teug naar binnen. Eruit branden zou ik die Duvels, terug naar de hel waar ze thuishoorden. Ik stond op om het blikje, wat ik in Engeland gekregen had om mijn shag in te bewaren, te pakken en keek of er aan de bar een plek vrij was. De barkruk 'pfffte' zacht toen de aanwezige lucht via de stikseltjes van de skai bekleding uit het schuimrubber werd geperst toen ik erop plaats nam. Ik keek in de spiegel achter de bar. Een dubbele verticale rimpel spleet mijn voorhoofd in tweeën, beide mondhoeken hingen naar beneden, alles aan me straalde een 'wat nu' uit met in het verschiet alleen negatieve oplossingen. Diep binnenin borrelde van alles, mijn ogen prikten. Godver, wat zinloos allemaal. Achtenveertig jaren voorbij en voor de zoveelste keer opnieuw beginnen. Misschien moet ik maar niet meer beginnen, nooit meer beginnen.

Of zoals altijd weer eens op reis, dat staat tenslotte gepland, dacht ik. Ik wist niet of ik daar nog zin in had, voorlopig maar een ander reisje.

"Carlos, mag ik een dubbele Jamaica rum en een zakje wiet van hetzelfde merk, wat is dat voor muziek?" Carlos was ook een Kreeft en ik wist dat hij geen moeite had met de drie vragen in één zin. Hij gaf antwoord en deed er twee vragen bij. "IJs? Ozric Tentacles, vind je het goed?" Zonder de antwoorden af te wachten draaide hij het volume hoger, legde het cd-doosje op de bar, Pungent Effulgent, haalde een kistje met diverse soorten wiet en hasj te voorschijn en zette een beker ijsblokken naast de ingeschonken rum. "Zoek maar even uit als je wilt, het is nogal druk."

Ik bladerde tussen de zakjes tot het juiste was gevonden en schoof het kistje met de rest en het verschuldigde bedrag achter de verhoogde rand van de bar. Ik was niet van plan de kostelijke, kostbare rum te verdunnen met kubusvormig bevroren, chemisch ontsmet, drinkwater dus ik zette ook de ijsbeker terug en veegde, vastgekleefd tussen skai en elektronisch ritme, met een papieren servet de bierbemorste zooi van vochtig geworden vloeitjes, verpulverde of met beeldende kunstwerken en gedichten bekladde bierviltjes, tabakssliertjes en as in een asbak -vreemd dat er nooit wiettopjes tussen lagen-, nam een droog viltje, legde daarop twee schuin in de lengte aan elkaar geplakte vloeitjes, scheurde een stukje van de verpakking, rolde daarvan een hulsje en propte de helft van het zakje wiet in de joint die ik, in tegenstelling tot deze naam en mijn gewoonte, vanavond niet van plan was met iemand te delen.

Natuurlijk zat naast me de gewoonte getrouwe, van opening tot sluitingstijd aanwezige, in zichzelf gekeerde, verlekkerd naar het bouwwerk te gluren, waarin het groene kruid de bruine tabak, waar- van hij een paar draadjes had toegevoegd om de boel smeulend te houden, duidelijk overheerste en probeerde een gesprek aan te knopen, maar kwam op dit uur van de bijna nacht niet veel verder dan onsamenhangend gebrabbel doorspekt met ettelijke 'weetjewels'. Onverstoorbaar likte ik langzaam de vloeitjes dicht omdat ik het gevoel had even niks meer 'welteweten' en mijn buurman zakte terug in zijn duistere zichzelf. Ik nam een diepe haal, keek weer in de barspiegel en dook in mijn eigen modderpoel.

Ook de uiterlijke verschillen tussen Agnes en mij waren door de jaren heen steeds groter geworden. Zij met haar tegenwoordig stoere meiden outfit, kortgeknipt haar, leren motorjack, fel gekleurde lippen en glimmend gelakte nagels. Ik ruim vijftien jaar ouder, maar door mijn uiterlijk als midlife zwerfhippiezigeuner, was dat nauwelijks te zien. Op mijn vuurrode, henna geverfde, lange haren droeg ik een oude donkergrijze hoed uit het welvaartsrestencentrum waar ik woonde en werkte. In mijn linkeroor waren ooit in een ver verleden twee gaatjes geprikt, waarom ik me door vriendinnen ooit had laten ringeloren kon ik niet naar boven halen. In ieder geval bungelden er een paar gekregen ringetjes in en om mijn nek hing een leren veter met een gevonden steentje met een gat.

Ik kocht bijna nooit nieuwe kleding, alles wat ik nodig had kwam uit de kringloop behalve sokken en onderbroeken. Mijn tot boven op de schouders blote armen, dat stond wel stoer want een beetje ridder moest natuurlijk wel de belagers van de jonkvrouwen afschrikken hoewel dat met mijn één meter eenenzeventig en rond de vijfenzestig kilo een hopeloze zaak zou zijn geweest, waarom vriendschapsbandjes en andere koordjes zaten geknoopt, staken uit het mouwloze shirt met daarover een vaal mouwloos spijkerjasje met veel rafels omdat ik alles eraf rukte wat me niet beviel, zoals het kraagje en dus de mouwen. Op het rugpand van het jasje had ik, tijdens het verblijf van bijna een jaar in het Vredes Actie Kamp tegen de plaatsing van kruisraketten op de vliegbasis Woensdrecht, een borduursel aangebracht van een in elkaar verweven A en Ban De Bom teken in een cirkel met eronder het woord 'Koyaanisqatsi', een begrip uit het Indiaanse Hopi met een aantal betekenissen die het best te omschrijven waren als 'het leven is aan verandering toe'. Een oude, eveneens vale spijkerbroek en Spaanse laarzen completeerden de aankleding. Zomer en winter zag ik er gebruind uit, niet dat geelbruine van hulpmiddelen als crème of energieverslindende dure apparaten, maar zonnebruin, elke zonnestraal leek door mijn huid te worden opgezogen. Ook tijdens het verblijf van ruim een jaar in de tropen was ik nooit heftig verbrand, hooguit een wat prikkelende huid, terwijl ik soms uren in de gloeiende zon lag.

You are the sun

The moon am I

Need you to shine

Without I die

Schreef ik. Wel gebruikte ik behoorlijk wat olijfolie bij mijn maaltijden, veegde mijn vette vingers af aan handen en armen en al wist ik de beschermingsfactor daarvan niet, ik was van mening dat de radioactieve straling van lekkende atoomreactoren eerder huidkanker zou veroorzaken dan de ultraviolette van de zon. Ik voelde me wat afwezig door mijn blowen. Als ik maar niet ook veel ging drinken want dat zou het bewustzijnsverruimend effect in één klap teniet doen. Ik nam een flinke slok van mijn rum. Het was druk, gemeten naar de steeds vaker herhaalde keren dat ik in dit café kwam sinds het onafwendbare duidelijk werd. De kleine bruine kroeg, die het midden hield tussen coffeeshop en café, lag halverwege de straat die begon, of beter gezegd eindigde bij het Mekka der kapitalisten, de overgang van de Prinsengracht, met de oude herenhuizen waarvan ik er één samen met een groep bewoonde, Grote Marktstraat met zijn enorme warenhuizen, het autovrije winkelcentrum waar op dit uur alleen nog een enkele straathond te bekennen viel en als je de andere kant opliep, richting station Hollands Spoor en niet wilde omlopen, kwam je door de hoerenbuurt waar je niet hoefde te zoeken naar straathonden die zich van raam tot raam, kwijlend in mondhoeken en kruis, liepen te verlustigen bij de gedachte dat je deze vrouwen kon laten doen wat je wilde, iets wat ze thuis blijkbaar niet vergund werd, als je er maar voor betaalde.

Dat had tot gevolg dat de kroeginhoud zeer gemêleerd was. Overdag koffie drinkende toeristen die afkwamen op de hasjdampen, altijd aanwezige aan de bar hangende alcoholisten en andere drugsverslaafden, vanaf de middag tot sluitingstijd hoeren die tussen twee afwerkingen door een bakkie kwamen doen of het keukentje indoken om te kunnen ondergaan wat de zoveelste smeerlap van hen wenste, chauffeurs in een net pak die joints voor vijf gulden per stuk kwamen kopen voor de hangbuikchef die in de grote glimmende auto aan de overzijde van de straat bleef wriemelen aan een, meestal hoogblonde del of ook wat meer geld uitgaven voor iets uit het keukentje en natuurlijk vele levensgeluk zoekende alternatievelingen, zoals ik of was iedereen dat en wist niemand de weg?

Kortom ik zou hier boeken kunnen volschrijven over het inhoudsloos leven van de mens en soms kreeg ik mezelf zover een paar regels aan mijn berg aantekeningen toe te voegen. Bijkomend voordeel; het was maar een paar minuten lopen naar mijn woonplek, al waren mijn drank- en rookconsumpties nooit van een omvang dat ik mijn bed niet meer zelfstandig kon vinden. Mijn verblijfplaats op de barkruk in de drukte had tot gevolg dat er geregeld een elleboog van een passant tussen mijn ribben porde als die iets wilde bestellen, een stuk borstkas vergezeld van een excuus tegen mijn rug en ik overwoog de vrouw die haar tepels in mijn schouderbladen stond te boren wat aan te bieden waardoor ik misschien deze nacht niet weer alleen hoefde door te brengen.

"Ben je van plan een reis naar de maan te maken?" klonk een diepe, beetje schorre stem tussen twee Tentacles door. Tevergeefs probeerde ze mijn bewustzijn te bereiken, dat was inmiddels ergens anders. Haar stem veroorzaakte een warme rilling en ik merkte aan mijn fysieke reactie dat een advies moeilijk zou worden. Ze legde haar kin op mijn linker sleutelbeen en twee vingers pakten rechts de tot de helft geslonken joint. Geen glimmende nagelverf, zag ik. Om de goudbruine pols naast mijn rechterwang bungelde een zilveren kettinkje met naamplaatje. Ik sloot mijn ogen en probeerde door het tellen van lentegroene knuffelbeesten een beslissing te forceren. Haar stem klonk als haar borsten voelden, zacht, warm en veelbelovend en ze rook lekker. "Ik denk het, maar ook dat het beter is alleen te reizen want waarschijnlijk wordt het de dark side of the moon," zei ik tegen haar spiegelbeeld denkend aan het mooie nummer van Pink Floyd. Ik vond dat het net leek of ze 'achter' de spiegel stond, zo wazig kwam ze over, maar dacht dat het wel een gevolg zou zijn van mijn vertroebelde blik. "Sorry, verkeerd moment, ik weet niet wat je van me wilt, maar ik ben niet van het type neuken en wegwezen en als ik dat nu wel zou willen omdat ik zo depri ben, weet ik niet hoe jij daar tegenover staat, maar ik zal er spijt van krijgen. Dus neem nog een hijs en verdwijn voordat ik mijn principes overboord gooi." "Nee, daarom is het niet, ik was ongewild getuige van het gesprek met die vrouw daarstraks, je ex? Je leek me wel aardig, je werd niet eens echt kwaad toen ze je daar liet zitten. Hoe heet je?" "Nobody," antwoordde ik glimlachend.

No body, geen lichaam, een uitstekende omschrijving op het moment. Ik durfde me niet om te draaien, bang dat ik zat te hallucineren en ze er niet bleek te zijn. Ze was er wel degelijk. Leuke meid, donker haar, weinig verf. Ik vond het ook wel grappig zo'n spiegelbeelden gesprek. Ik zag niet alleen haar, maar ook mezelf praten en luisteren, zag alleen haar gezicht zodat ik niet in verwarring kon raken van het feit dat ze misschien ook een vrij aantrekkelijk lijf bezat. Ik deed geen moeite me om te draaien, maar wakkerde die hallucinatie angst zelfs nog aan. "Nobody, een geest op een barkruk, ontstaan doordat een mooi meisje met zwart fluwelen stem de olielamp van zijn hart heeft gestreeld zodat hij voor eeuwig haar dienaar zal zijn. Mooi hè? Moet ik maar opschrijven voor een nieuwe gedichtenbundel. Ze zeggen dat ik een redelijk romantische poëet ben, misschien ben ik inderdaad geboren om als eenzame schrijver door het leven te laveren." "Nog even dan vind ik je meer dan aardig. Ik ben Marina." "Marina. In Griekenland betekent die naam dochter van de zee. Duik maar weer onder lieve zeemeermin, wat wil je van deze Nobody. Ik weet niet meer wie ik ben, wil het ook niet weten. Sorry, andere keer misschien, als je me dan nog steeds leuk vindt tenminste."

Ik nam een slokje van de rum en keek weer in de spiegel. Ze was verdwenen. Zat ik in Koning Waan's spiegel te kijken? ('De kleine Johannes' van Frederik van Eeden. Als kleine Johannes afdaalt naar het rijk van Koning Waan geeft Wistik hem een spiegeltje om zich te beschermen. Waan wil dit afpakken en ruilen voor een spiegel van hem. Alle daar aanwezigen, die Johannes kent, dominee, pastoor, socialisten enz. staan voor spiegels van Waan te oreren. De zuivere zelfkennis in Wistik's spiegel beschermt tegen Waan (oude Delphise wijsheid). Ik hoopte dat ik ongelijk had, het zou me namelijk ernstige schade toebrengen, hoewel het woord 'waanzinnig' het tegendeel beweert. Ik nam een hijs, bestudeerde de joint met opgetrokken wenkbrauwen in de veronderstelling dat Marina die had gepakt. Wat nou 'Marina'? Die mooie meid die in mijn trip is verschenen? Dat niet bestaande droombeeld? Misschien toch maar naar huis voor het te laat is. Ik wist dat het niet mijn gewoonte was om in een depressieve stemming te drinken en/of te blowen. Weliswaar was het in het modern beschaafde deel van de wereld een algemeen geaccepteerde verdriet verwerking, je ging nou eenmaal niet in het openbaar staan janken, maar naar mijn mening moest je genot verbinden met vrolijkheid die je deelde met vrienden en vriendinnen. Bijvoorbeeld op een dag als vandaag, als je negenenveertigste levensjaar was ingegaan.

Ik bestelde nog een dubbele rum, weer Jamaicaanse om de boel in evenwicht te houden en verdiepte me in de wedstrijd tussen geestverruimende en beknellende middelen in hun poging me in hun macht te krijgen. Ik was een zeer matig gebruiker, de twee glazen Duvel eerder op de avond en de vorige rum waren in normale omstandigheden meer dan voldoende om me naar het aardse bestaan te trekken, nu deed de tweede rum er nog een slok bovenop en de hemelse rook ging de krachtmeting aan waardoor ik het gevoel kreeg dat mijn onderlijf met kruk en al bezig was een gat in de bodem te graven om via een reis door de 'dark inside of mother earth' uiteindelijk ergens in Nieuw Zeeland weer contact te maken met mijn bovenlichaam wat daar via de voorspelde weg terecht was gekomen, maar gelukkig was het middenrif, beïnvloed door de verstrengelde Tentacles van de Ozric's, die via elektronische klanken de duisternis van beide wegen wist om te zetten in zeeën van licht, in staat de boel bij elkaar te houden en me een gespleten persoonlijkheidssyndroom te besparen.

Zo bleef ik enigszins uitgerekt op de kruk zitten met één hand onder mijn kin en om beurten lurkend aan het glas en de slinkende joint in de andere hand. Ik schonk geen aandacht aan mezelf hoewel ik heimelijk in de gaten hield of ik niet te ver ging. Ook deze keer moest ik nog naar huis. Schuin boven mijn hoofd was de volgende voetbalwedstrijd begonnen. De bal vloog regelmatig het veld uit om steeds sneller klikklakkend ergens onder te stuiteren, bijna onvindbaar, zodat alle deelnemers en supporters op de knieën gingen om het balletje te vinden. Soms werd de grasmat in een hoek naar boven getild om het balletje weer aan het rollen te krijgen als dat onbeweeglijk en onbereikbaar voor de spelers bleef liggen die met bouten en moeren geketend aan een metalen buis een zijwaarts bereik van een tiental centimeters hadden, slechts salto's konden maken en dan alleen nog als ze bestuurd werden door de trainers buiten de bak. Er was meer lawaai dan in een uitverkocht stadion. De doelen waren geblokkeerd met stukken van bierviltjes om de hele avond te kunnen doorspelen voor de prijs van één toegangskaart. De waanzin van een arena geconcentreerd op een vierkante meter. Ik verwonderde me altijd over het fanatisme waarmee aan de stangen werd gerukt en gedraaid. Blijkbaar deed de halve kroeg mee in een soort competitie want regelmatig kronkelden de namen tussen de aanwezigen door op zoek naar de eigenaars. Het aandeel vrouwen in deze kroeg lag relatief hoger dan in het gemiddelde buurtcafé, maar het waren bijna altijd mannen die zich met het spel bezig hielden. Voetbal was natuurlijk een agressieve bezigheid, ook al speelde het zich af in een bak op poten en waarschijnlijk hadden veel vrouwen, ondanks Dolle Mina (Feministische groep en beweging, die in de jaren '70 actie voerde voor gelijke rechten voor vrouwen) nog geen assertiviteitstraining gevolgd of waren sowieso minder agressief dan mannen.

Ik nam een laatste lange trek, zoog de rook diep in, hield die binnen en voordat ik mezelf kon tegenhouden stuurde ik er een slok rum achteraan. Mijn slokdarm en longen leken met elkaar te versmelten tot een hel waarin een pyromaan een extra brandje stichtte wat zich aan de bovenkant van mijn schedel een uitweg zocht. Dat lukte niet en de boel implodeerde naar mijn borstkas, benam me de adem, rook wokte uit alle openingen in mijn hoofd, vrijgekomen THC beukte zich als een moker in mijn hersenen, de rum brandde in mijn neusgaten als de inhoud van het rietje van een hardcore coke snuiver en ik ademhapte als een vis op het droge. Ik wist nog net te voorkomen het mengsel over de bar te sproeien. Dat leverde een te heftige reactie op om ooit herhaald te worden.

Toen de rook uit mijn hoofd was verdwenen en de brand was geblust, er weer zuurstofatomen tot mijn hersenen doordrongen en ik een beetje van de opdonder was bijgekomen, was ik in staat me in de spiegel de wereld voor mijn rug te laten bekijken. Het meisje (wat was haar naam ook alweer?) zag ik niet, waarschijnlijk naar huis. Ik begon mijn spullen in m'n zakken te stoppen in de veronderstelling dat het de beste oplossing was. Toen voelde ik dat ik nog even moest wachten. Hoezo? Wacht nou maar gewoon! Golvend spiegeloppervlak was een ervaring die ik niet onderbroken wilde zien. Er klonk geklots van water. Muziek? Waarschijnlijk had Carlos een New Age nummer opgezet. Ik bleef kijken, schudde mijn hoofd bij de gedachte dat mijn Kreeftzijn meer high was dan neef garnaal, want er verschenen kringen alsof iemand een steen in de waterspiegel gooide. Het water brak open, een regenboog druppel fontein spatte naar mijn gezicht zonder me te raken, het omvatte me en ik bevond me in een corona van veelkleurige nevel. Twee donkere ogen waarin kleurtjes schitterden keken me aan.

"Denk je nog steeds dat je Niemand bent? Ik vergat je te feliciteren." Snel draaide ik me om, wilde haar omarmen, kussen, naar mijn bed slepen, de hele nacht met haar vrijen, maar gelukkig bleef de voorgenomen enthousiaste begroeting steken. Er stonden alleen een paar mensen met hun rug naar me gedraaid te praten. Daar had je het al, mijn hersencellen afgebroken met dat blowen. Nu was het zo dat er in de jaren zestig voor werd gewaarschuwd, door mensen wiens hersencellen nooit tot ontwikkeling waren gekomen omdat ze te lang op scholen hadden gezeten en daarom maar een titel voor hun naam hadden gezet om nog enigszins in een levenslange saaie baan tot tien te kunnen meetellen, dat blowen leidde tot afbraak van hersencellen. Treurend over het verlies van mijn kostbaar denkvermogen en de schijnwerkelijkheid van deze fata morgana, liet ik me weer draaien en... ik zag haar in de spiegel. "Wat zit je nou te draaien? Ik ben hier hoor."

Langzaam rees ze uit het water op naar mijn gezicht en gaf me met vochtig zilte lippen een kus die knetterend vonkte door de rond springende elektronen in deze hoog geleidende omgeving. “Gefeliciteerd met de helft." Haar natte haren voelden koel tegen mijn wangen en er druppelde zeewater op mijn neus. “Daar had ik wel een paar hersencellen voor over, wat... daar zou ik mijn verstand wel bij willen verliezen. Wat bedoelt je met de helft?” “Je halve leven natuurlijk, diep in je zit alles verborgen zoals je ziet.“ Ze lachte en het werd weer de rimpelloze spiegel van voorheen. Waarschijnlijk was het allemaal heel snel gegaan, niemand leek iets gemerkt te hebben. Nu dacht ik zeker te weten dat ik in Waan's rijk was beland. Toch proefde ik zout op mijn lippen, mijn wangen voel- den nat, er gleed een laatste druppel over mijn neusbrug die in het lege glas plensde. Ik bleef denken dat alles na het vertrek van Agnes één grote trip was geweest.

Twee minuten voor twaalf. Blijkbaar lukte het noch rum, wiet of vangarmen me kotsend naar het toilet te krijgen en die hallucinaties dreigden te ontaarden in een delirium zodat ik vond dat het toch echt beter was er een eind aan te maken. Ik gaf de barkruk zijn oorspronkelijke vorm terug, hield me met één hand vast aan de zitting en wachtte tot de kruk en de vloer niet meer wiebelden, alles was gezakt wat te hoog was gegrepen, gestegen wat te laag bij de grond was geweest en ging naar buiten omdat ik geen uiting wist te geven aan mijn 'I need a dirty woman' gevoel. "Wat is dat voor een idioot idee meer van een relatie te verwachten dan neuken en wegwezen?" prevelde ik tegen de stille straat.


Inmiddels was het natuurlijk 4 juli 1991. Deze 'geweldige' verjaardag was gelukkig ook voorbij. Strikt genomen was de viering van mijn geboorte natuurlijk al lang voorbij. Geboren net na twaalven in de middag en hoe lang duurde zoiets nou helemaal? Meestal geen dag en als dat wel zo was viel er niet veel te vieren. Mijn lichaam had de strijd tussen goot en kosmos opgegeven en ineens had ik ontzettend veel haast om naar huis te gaan en in bed te kruipen, lang en diep te slapen, zodat ik met driestoeptegelgrote stappen de Boekhorststraat door banjerde richting het pand van de woon-werkgemeenschap aan de Prinsengracht. Bij een steegje aan de linkerkant sloeg ik af om via het Hoge Zand aan de achterzijde van het pand te komen omdat deze smalle straat met zijn gekraakte oude bedrijfspanden, die door kunstenaars als atelierruimte in gebruik waren genomen, rustiger was dan de stads- racebaan naar het centrum.

Rechts was een inham met een grasveldje voor een twee meter hoge bakstenen muur wat als honden uitlaatplek werd gebruikt. Een oprit leidde naar een groot dubbel smeedijzeren hek in die muur, wat toegang gaf tot onze tuin. Daarna ging de oprit over in een verhard slingerpad wat alleen gebruikt werd tijdens het wekelijks uitladen van de opgehaalde en te bezorgen kringloopspullen. Het hek stond zoals altijd open. Onze tuin was voor iedereen vrij toegankelijk en er werd af en toe door mensen in de buurt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in deze paradijselijke oase, op de meters lange kloosterbank tegen de muur onder de enorme bomen, tot rust te komen of even te wandelen. Ik plofte op de bank en draaide een sigaret. Op het lichte geruis van het verkeer op de Prinsengracht na was het altijd wonderbaarlijk stil en kreeg je de indruk op een andere plek te zijn dan in één van de drukste Haagse wijken. Uit de open dakluiken van de kapel, die ook bij ons pand hoorde, scheerden een paar vleermuizen op zoek naar wat eetbaars. Een rondscharrelende egel onder de bank was hetzelfde van plan. De tweede verdieping en de zolder waren donker. Door het raam van de gemeenschappelijke woonkeuken op de eerste verdieping was een flauw lichtschijnsel te zien en het flikkerend blauw schijnsel van een televisie. Nog niet iedereen sliep dus. Ik maakte mijn peuk uit en liep het pad verder af. Tastend in het duister naar het sleutelgat ontsloot ik de achterdeur die knarsend openging.Het geluid werd versterkt door de hoge en lange betegelde gang en ik grinnikte bij de gedachte aan een spookslot. Toch was ik in de kelder, waar veel oud materiaal lag opgeslagen voor herstelwerk aan het pand nooit Dracula of andere enge zombie tegen het onstoffelijke lijf gelopen. Het decor was er wel naar. Mooie gewelfde kerkerachtige kelders, met houten rekken die lieten vermoeden dat ze vroeger werden gebruikt voor de opslag van het fruit uit de tuin, vol spinrag en met slechts hier en daar wat diffuus licht door een klein raampje dat uitzag in een put voor de gevel met een traliewerk er bovenop.

Het hele pand was trouwens een prachtig decor. Laatst was een VPRO tv ploeg in de kloostertuin bezig geweest met een filmpje over heksen. Medebewoonsters en vrouwen uit De Blauwe Aanslag (Voormalig belastingkantoor en belangrijk kraakpand) figureerden als actrices, in fantastische lange jurken van de kledingafdeling en prachtig eng opgemaakt, dansend rond de treures. Het had er echt spookachtig uit gezien met een groot vuur, griezelige muziek en de takken van de enorme es mistwazig verlicht met rood en blauw gekleurde spots.

De begane grond met zes afdelingen vol welvaartsresten was nu in diepe duisternis gehuld op het kleine oriëntatielampje bij de trap na. Uit de gemeenschappelijke woonkeuken op de eerste verdieping klonk gedempt TV-geluid, zo laat was het natuurlijk nog niet. De confrontatie die avond was meer dan voldoende geweest, ik had geen zin medebewoners te ontmoeten en sloop stilletjes verder. Het lukte me nog net mezelf de tweede trap op te hijsen naar mijn kamertje op de volgende verdieping. Daar stroopte ik de kleren van mijn lijf, smeet ze op een berg in de enorme oorfauteuil, mompelde 'slapen, slapen, ik moet slapen' en klom de houten ladder op naar mijn meditatieruimte. Alles begon te draaien. Nee, ik draaide en kon me niet afwenden. 'I can't keep my eyes from the circling sky where I see my shadow fly' dreunde het in mijn kop. Een schaduw zonder achtergrond. Weer een toepasselijk nummer van Pink Floyd. Ik was klaarwakker. Klaar om bij het begin te beginnen.

Het plafond was een magisch-realistisch kunstwerk, ofwel 'er werd een poging gedaan de werkelijkheid te verbinden met een andere of hogere werkelijkheid, waardoor hallucinerende beelden of droomeffecten ontstonden', zoals de kunstwereld het zou omschrijven om er op die manier exorbitant hoge prijzen aan te kunnen koppelen, zodat een kunstminnend Jan met de pet (Benaming voor iemand uit het arbeidersmilieu) zoals ik niet veel meer kon doen dan een papieren A2 kopie aan de muur hangen, de kunstenaar inspiratie probeerde op te doen met goedkope supermarktwijn en de kunsthandelaar de bankrekening zag groeien. Dat plafond waarvan ik elke scheur, elke onregelmatigheid, elk motief kon dromen sinds ik het verhoogde tweepersoons bed had verkozen tot de plek om uren wakker te liggen en me vaak aan het werk zette om de meest onwaarschijnlijke filosofieën uit me te peuren door me te concentreren op dat kunstwerk.

Voordat dit kamertje tot mijn schuilplaats was verkozen had ik muren en houtwerk een opknapbeurt gegeven, veel wit en lichtgrijs want de inhoud was al kleurrijk genoeg, maar ik weigerde het oude, kunstzinnige plafond te voorzien van creatieve therapie dodende gipsplaten. Wat dat betreft had de antroposofie gelijk. Ook als klein kind had ik al creatief leren denken door de onregelmatigheden van het plafond boven mijn bed, de schaduwen die werden gevormd op de muren en de eeuwigdurend veranderlijke wolkenformaties als ik op mijn rug in het gras lag met een paardenbloem tussen mijn lippen. Het is niet met zekerheid te zeggen of de stoffen in de paardenbloem niet mede de oorzaak waren van de bewustzijnsverruiming.

Ook nu lag ik met open ogen en gedachten op mijn rug in het bed, maar hoewel bijna binnen handbereik als ik mijn arm strekte, het plafond was er dit keer niet. Een soort waas van nog niet te plaatsen belevenissen in de afgelopen uren vertroebelde mijn blik zodat er bijna niets anders overbleef dan bij mezelf naar binnen kijken. Dat zou prima zijn geweest, alleen had ik daar die combinatie van wel en niet bestaande elementen, het spel van licht en kleur en de technisch perfecte afwerking die het maakte tot een geheimzinnige, soms dreigende projectie die de weergave van de werkelijkheid een vervreemdend karakter meegaf (Edgar Allan Poe), wel bij nodig.

Edgar Allan Poe

Alsof ik de confrontatie uit de weg wilde gaan draaide ik me weg van het kunstobject. Het dekbed, waar ik naakt als altijd onder lag (ik verafschuwde nachtkleding die de andere morgen knellend gedraaid rond mijn ledematen zat, verschoof toen ik me met een diepe zucht op mijn linkerzij draaide en een tochtvlaag streek langs mijn rug. Ik draaide verder door, waardoor het koufront breder werd, maar wentelde onmiddellijk weer terug op de rand van de deken, die nu onder mijn lichaam schoof en stopte mezelf op deze manier in. Mijn moeder klaagde vroeger altijd dat ik ‘zo onrustig sliep‘. Ik sjorde elke avond op deze manier de gesteven, strak ingestopte lakens, waardoor ik het idee kreeg in een krappe envelop te liggen, los en pakte mezelf in als een mummie wat mijn behaaglijkheidsgevoel vele malen vergrootte, maar behaaglijkheid was ver te zoeken nu ik naar de wand met mijn boeken lag te staren.

 

Maar griezelige boeken waren niet de enigen die las er was veel meer en mijn leven lang bleef ik een boeken freak.

* Zij hield de (rubberen) penis die ze nog steeds vastklemde boven de billen van de man, die zich nu in haar begroef... Anais Nin: Venusdelta (Bert Bakker)

* Het mooie geparfumeerde buikje van madame la baronne, nat van de dauw, kromp samen van wellustig ongeduld... Jorge Amado: Tocaia Grande (Van Holkema & Warendorf)

* De meisjes hebben zich uitgekleed en we kijken de vloer na om er voor te zorgen dat ze geen splinters in hun kont krijgen. Ze hebben nog steeds hun schoenen met hoge hakken aan... Henry Miller: Kreefstkeerkring (De Bezige Bij)

"Hè ja, laat ik dat rijtje literatuur eens doornemen. Vergeet de Bijbel niet. Dit boek had ik 'provocerend' bij de erotische lectuur gezet omdat ik, op jeugdige leeftijd in een poging een groot deel van het Oude en Nieuwe Testament te lezen, had gemerkt dat er behalve erg veel moord en doodslag zo mogelijk nog meer seks in voorkwam. Op meerdere plaatsen werden prostituees genoemd zoals Rachab te Jericho in het boek Jozua. Er was slechts vermeld dat zij een hoer was, maar geen morele veroordeling van haar levensstijl. De zonde zat in het verleiden van mannen die hun vrouw bedrogen. Niet de seks zelf. Ook Simson de sterke man bezocht een hoer, maar alleen het verraad van Simson was relevant in het verhaal. Over eventuele seks met haar werd niet gesproken en dat zou er heus wel geweest zijn. Abraham had seks met zijn slavinnen. De seks zelf was nergens veroordeeld. De mens was niet verplicht te trouwen en zich voor het leven aan iemand te koppelen om seks te mogen hebben. Dat idee was in de cultuur van de mensen ontstaan.

Misschien de rij erboven nog even? Spaanse burgeroorlog? Of liever de andere kant? Vrouwenstrijd? Emma Goldman? (Russisch-Amerikaanse anarchiste, feministe en schrijfster van onder andere 'Mijn Leven'). Anja Meulenbelt? (Nederlands publiciste, schrijfster, feministe en politica).

Ik draaide me om mijn andere zijde waardoor het instop ritueel herhaald moest worden. Mijn trillende lippen vormden het woord 'klotezooi'. Bruusk draaide ik me op mijn buik, sloeg een driehoek van het gordijntje, een kleurige India katoenen lap aan een paar spijkers dat achter het hoofdkussen het raam afschermde, open door een punt van de onderzijde over de spijker te hangen en keek naar buiten. Schuin links was een stuk van de kloostertuin te zien die er verlaten bij lag zo diep in de nacht. Zoals altijd was ik hier weer begonnen de aanwezige vlakke, rechte-lijntjes-moestuin een enigszins naturologisch aanzien te hergeven. Naturologisch betekende voor mij; graven op een plek waar ik water- en schaduwminnende planten wilde laten groeien, hopen maken van de uitgegraven aarde over puin en organisch afval met daartussen paadjes waardoor een soort mini berglandschap ontstond met op een klein oppervlak een enorme variatie aan gewassen. Ingesloten in dit geheel lag de zweethut, een van wilgentenen door een van de bewoners gemaakte halve bol van zo'n drie meter doorsnede. Regelmatig werd een hels vuur gestookt tot de hierin gelegde vulkaanstenen roodgloeiend waren. Oude dekens bedekten de koepel en gemiddeld tien mensen zaten in een kring rond de stenen waarop water en salie werd gesprenkeld. Een paar maakten er een echte indiaanse ceremonie van, voor mij was het uitzweten van alle zooi al genoeg. Ook had ik andere fruitbomen geplant naast de enorme, verwilderde perenbomen die van oudsher in de tuin aanwezig waren. De reusachtige treures domineerde en haar ouderdom vervulde de gemeenteraad met enig ontzag zodat plannen om de tuin vol te bouwen met dure appartementen geen doorgang hadden gevonden.

Normaal ging er een vreedzame rust van die tuin uit, maar nu leek er een inktzwarte dreiging te hangen, alsof een verschrikkelijk monster alles elk ogenblik zou kunnen bespringen. Het eeuwig doorgaande geruis van verkeer in de straat aan de andere kant van het gebouw was flauw hoorbaar aanwezig met in zekere regelmaat de sirenes van zich naar de plaats des onheil spoedende rampauto's. Een tijdje bewoonde ik een kamer aan de voorzijde, maar was daar snel weggevlucht voor het lawaai, het sirenegemiddelde lag op ongeveer één keer in de tien minuten. Waarom ging toch alles mis sinds ik in Den Haag woonde? Onzin, dat het afgelopen was met Agnes was bij ons vertrek uit Rotterdam al duidelijk. Niet voor niets hebben we ieder een eigen kamer genomen.

Ik dacht soms dat ik in mijn leven al vele levens achter de rug had, zoveel gebeurde er. Ik wist dat die wisselende relaties daar ook mee te maken hadden. Je kon moeilijk zoveel levens leven met dezelfde partner en misschien al helemaal niet met één die het maar net met zichzelf kon uithouden. Al dikwijls had ik met tranen in mijn ogen 'klotezooi' gemompeld of geschreeuwd en me eenzaam gevoeld. Nou ja, ik wist het, wist het al toen ik aan de relatie begon met haar. Alice (Klassiek homeopate in Den Haag waarbij Agnes in behandeling was) had zelfs gevraagd of ik me wel realiseerde dat haar behandeling waarschijnlijk het einde zou betekenen van ons samenzijn toen duidelijk werd waarop die gebaseerd was, maar ik bedoel ook de puinzooi hier in het Emmahuis, mensen die elkaar in de haren vlogen, afspraken die niet werden nagekomen en ondanks alle gesprekken van de laatste tijd komen we geen stap verder."

Ik masseerde de spieren van mijn nek die altijd verkrampten wanneer ik probeerde langer dan een paar minuten op mijn buik te liggen, draaide en keek weer naar het plafond, zodat ik me kon overgeven aan hersenspinsels en muggenzifterij wat in de maanverlichte nacht een schouwspel opleverde van een topografische kaart met grillige kustlijnen en reeds lang verzonken land. In de rechterhoek bij mijn voeten waren kleine, nauwelijks te onderscheiden kerven, overspannen door het weefwerk van mijn muggenverdelger, een vette, volgevreten spin waar ik altijd op respectvolle afstand omheen ging met de zuigbek van het vacuüm trekkende monster wat, volgens mij volkomen onterecht, de naam stofzuiger had gekregen. Ik had niets tegen een apparaat wat stof zoog, maar waarom daarbij waardevolle kleinoden, zoals punaises, paperclips, schroefjes én spinnen opgeslurpt moesten worden was me een raadsel. Vaak onderdrukte ik de neiging om, als er iets rinkelend door de metalen stang richting vuilnisbelt verdween, je was altijd te laat met terugtrekken, in de zak tussen de massa haren, huidschilfers, afgeknipte teennagels, gemorste as, papiersnippers, draadjes van alle mogelijke kunst- en natuurvezels en natuurlijk ook gewoon stof, te gaan graaien op zoek naar het nog bruikbare onderdeel omdat de viezigheid die dat soort handelingen teweegbracht me liet huiveren en uit ervaring wist dat de schoonmaak van voren af kon beginnen.

Ooit bedacht ik dat deze apparaten voorzien zouden moeten zijn van een magnetische zuigbuis die kleine metaalwaren redde van omsmelten tot tweederangs ijzer voor de vervaardiging van gereedschap voor de doe-het-zelf bouwmarkt, maar daarbij waren weer andere problemen opgedoken. Hoe moest je de vast gekleefde metaalwaren weer uit de pijp krijgen en hoe voorkwam je dat alle paperclips uit het bakje op je bureau richting stang vlogen als je er te dicht in de buurt kwam? Uiteindelijk dacht ik de oplossing gevonden te hebben in de zuigslang met een aftakking waarin een elektromagneet gemonteerd was die de spulletjes vasthield zolang je stof zoog, waarna bij uitschakelen alles weer naar beneden tinkelde en je het voor het oprapen had. Net als alle ideeën kwam ook deze niet verder dan de denktank. Trouwens hielp dat alles niet tegen het opzuigen van spinnen.

Het was ook de vraag of die beesten het zuiggeweld niet gewoon overleefden want ook een fikse storm deed wel de webben maar niet de spinnen verminderen. Na te zijn opgezogen kropen ze waarschijnlijk doodleuk weer naar buiten, wat verklaarde dat vliegjes in voorraadkasten te vinden waren waar je hooguit twee maal per jaar een grote schoonmaak hield, muggen in slaapkamers omdat deze beesten zich niet lieten opzuigen en werkkasten vaak hordes spinnen herbergden omdat daar de stofzuiger opgeborgen werd. Muggen en vliegjes in de werkkast waren me geen zorg, hoewel daar dus genoeg spinnen zaten om dat probleem op te lossen, maar te oordelen naar de bloedvlekken op de muren in slaapvertrekken van mensen, en de roodomrande ogen wegens slaapgebrek in de nabijheid van mijn bed wel. Dus koesterde ik de spin in het hoekje boven het voeteneind als iets kostbaars. Hij of zij verhuisde nooit naar een plek boven mijn hoofd waardoor er een heel andere verhouding tussen ons zou ontstaan, nu had ik het gevoel dat ik, liggend op mijn rug, de boel in de gaten kon houden. Het gaf bovendien een mooi meegenomen mystiek tintje aan de geestreizen over de wereldbevolking die was ingesponnen door een World Wide Web van uitzuigende Bovenaardsen.

Ter hoogte van mijn navel was uit de gebarsten structuur van het pleisterwerk, met wat fantasie en de juiste stand van de maan die door het raam een schaduwspel met de objecten in mijn kamer speelde, vaag een scheve vijfpuntige ster te herleiden, maar door het brokkelig karakter van de kalk nam de figuur bij een andere lichtinval de meest onwaarschijnlijke vormen aan, zoals een reuzenschildpad die een nooit eindigende reis van kruin naar tenen maakte of een naakt vrouwelijk silhouet, met gespreide armen en benen boven me zwevend.

Dat laatste beeld zal wel een gevolg zijn van oversekste mannelijkheid met dromen over een wellustige vrouw die me bespringt hoewel ze me ook engelachtig leek te beschermen, het middelste de verbondenheid met dit beest dat in het oude Babylon voor het teken Kreeft stond en het eerste een associatie met mijn verleden. De rode ster van het pacifistisch socialisme, de groene van het Esperantista en de zwarte van het Anarchisme. In die volgorde ongeveer en in grote delen overlappend had ik een paar ismes doorlopen en me nergens bij betrokken gevoeld omdat ik Vrijheid miste hoe idealistisch sommige van die clubs ook bezig waren.

Mijn associatieve gedachten zouden waarschijnlijk allemaal voortkomen uit 'mijn obsessie voor seks en onderdrukt verlangen' las ik volgens alweer zo'n goeroe waarbij in dit geval vooral vrouwen op de bank lagen. Ik keek wel uit om op een bank bij zo iemand te gaan liggen na een ervaring in de kelder bij het GEB in Rotterdam toen ik als zestien jarige samen met een paar jaar oudere collega een storing moest oplossen en hij mij op een berg kolen probeerde aan te randen. Sinds die tijd had ik wel mannelijke 'vrienden', maar niet op seksueel gebied.

Het schijnt dat Freud lekkere poedertjes in zijn apotheek had. (Het bleek dat Freud gek was op/van cocaïne. In de periode 1884 - 1887 deed Freud onderzoek naar cocaïne. Voor zijn werk "Ueber Coca" deed hij verschillende zelf experimenten. Ook probeerde hij tevergeefs een vriend met morfine verslaving met behulp van cocaïne te genezen. Dit mislukte experiment publiceerde hij echter niet; het duikt slechts op in een correspondentie met zijn verloofde Martha Bernays. Sigmund Freud schreef cocaïne voor aan zijn familie en nam er zelf ook van, wanneer het niet zo goed ging). De opvallendste scheur, die als een rivier kronkelig tussen bergen van ster naar spin liep, tartte de wet van de zwaartekracht door niet al het stromende water over me uit te storten. Af en toe viel er wat gruis uit waardoor de rivier, door de jaren heen steeds meer buiten zijn oevers trad en ik toch de stofzuiger niet kon missen.

De meeste maanlichtstraaltjes waren onbelemmerd mijn kamer binnengedrongen om het visueel panorama te completeren en als dat niet lukte probeerden ze hardnekkig via een plasje water, een raam, een stukje spiegel, toch kleine vlekjes in zachte tinten te projecteren. In de heuvels langs de rivieren waren grotten gesleten waarin de ijle maanlichtjes zich tegen de ochtend verstopten, als waren ze bang opgeslurpt te worden door het aankomend daglicht, verslonden door een soort stofzuiger die nachtelijke activiteiten liet verdwijnen, niet in staat gesteld hun kinderlijk spel voort te zetten in dit paradijselijke landschap. Ze verstopten zich goed omdat ze de nacht erna meestal weer rond dartelden over mijn plafond al was ik soms ongerust als ze er een tijdje niet waren omdat de maan zonder licht te geven aan me voorbij sloop en als ik licht maakte, al was het maar een kaars lieten ze zich sowieso niet zien. Ik pakte een, altijd naast mijn matras klaar liggende, potlood en schrijfblok.

Bleekblauwe maanstralen

Drijvend op vleugels van de horizon

Schrijf jullie fantasieverhalen

Op het leven van mijn plafond

Verstop je in de holen

Als de zon begint te leven

Blijf daar goed verscholen

Om schoonheid weer te geven

Niet te lang in afwezigheid

Denk om mijn bezwete dromen

Op helse dagen in werkelijkheid

Onzekerheid of jullie zullen komen

Soms dacht ik in de duisternis een flakkerend lichtje uit een spelonk te zien komen en tuurpijnigde dan mijn ogen in de hoop een glimp van ze op te vangen. Dan vroeg ik me af of ze ook in het donker gewoon rond renden, elkaar achterna zaten in de dalen en op de hellingen, over de rivier sprongen, de spin plaagden door hem in zijn loerende ogen te schijnen en soms leek het lichtje de weerschijn van een kampvuurtje waar ze gezellig omheen zaten tot de tijd gekomen was om te dansen. Deze ervaringen moest je dus helaas missen bij een glad gipsplaten plafond. Om dat te weten hoef je geen soof te zijn.

In 2011 las ik in 'Verhandelingen over de schilderkunst' van Leonardo da Vinci over het idee om naar een muur te kijken en daar verschillende beelden aan te ontlenen. Da Vinci schreef:'Als je goed kijkt naar sommige muren vol vlekken of opgetrokken uit verschillende soorten steen en je je fantasie de vrije loop laat, je er verschillende landschappen op kunt ontdekken, verfraaid met bergen, rivieren, rotsen, bomen, vlaktes, diepe dalen en allerlei soorten heuvels. Je zult zelfs gevechten zien en druk bewegende figuren en vreemde gezichten en gewaden en een eindeloze reeks andere dingen die je daarna in hun volledige en juiste gedaante zult kunnen vormgeven.' Deze methode zou later door verschillende surrealistische schilders worden gebruikt, zoals Dali, Masson en Max Ernst.

Het kamertje wat had ik gekozen, toen ik besloot 'Live Apart Together' met Agnes en de tweejarige Rian deel te gaan uitmaken van de woon-werkgemeenschap, met een plafondoppervlak van tweeënhalf bij vier meter, terwijl de diepte tot de vloer twee meter en tachtig centimeter mat, was niet veel meer dan een gevangeniscel, maar er zaten geen tralies voor de ramen en de deur was nooit op slot, behalve als ik met rust gelaten wilde worden.

Van oorsprong waren het twee van de vier zusterkamertjes in het katholiek verzorgingstehuis geweest (kamertjes waarin nauwelijks plaats moest zijn geweest voor een eenpersoonsbed (natuurlijk), een stoel en natuurlijk een kruis, maar dat hing aan de muur) die nu samengetrokken waren tot twee kleine kamertjes, waarvan de ene nog onbewoond was omdat de bewoner in een tipi bij indianen in Canada was gaan wonen, en met mijn passie voor kleine ruimtes was ik aan de slag gegaan en er ook dit keer weer in geslaagd mijn behoeften te comprimeren tot achtentwintig kubieke meter.

Aan de gang zijde zaten nu dus twee deuren waarvan ik de linker had dichtgetimmerd en als je door de andere binnenkwam stond er direct om de hoek een enorme oorfauteuil die bijna een vierkante meter vloer in beslag nam, waarin ik wegkroop als ik een boek las of vaak andere mensen zich naast me oprolden als ze me weer eens met hun shit kwamen opzadelen die ik geduldig aanhoorde, voor een wand die bestond uit boekenplanken.

Daar bewaarde ik mijn naslagwerken, welk begrip zeer ruim werd genomen want hieronder viel volgens mij geschiedenis, filosofie, psychologie, politiek, natuur, techniek, kortom alles behalve romans. Verder tegen deze korte wand nog een klein eiken tafeltje, waaraan ik at als de woongemeenschap me te veel werd en een klapstoel.

Tegenover de deuren waren plafondhoge ramen die uitzagen over de kloostertuin één bij het tafeltje en voor de andere een bureau van twee bij anderhalve meter waarvan het drie vierkante blad meestal niet was te onderscheiden door hoog opgestapelde bezigheden.

De bovenste lade van het bureau bevatte schrijfgerei, kleingeld en nog wat losse rommel. De twee eronder waren tot de rand gevuld met cassettebandjes, netjes gerangschikt op alfabet, tenminste dat was de bedoeling. Een verzameling die bestond uit de meest uiteenlopende muziekstijlen van opera tot hardrock, maar Frank Zappa overheerste met zo'n dertig banden. De rest van de, in het bureau aanwezige negen laden waren volgepropt met mijn leven, een chaotische berg papier met onafgemaakte verhaaldelen, gedichten, artikelen en aantekeningen. De bureaustoel op wieltjes had net ruimte genoeg om bij het opstaan achteruit te kunnen rijden voor ik tegen een kast met glazen schuifdeuren stootte waarin alle 'diversen' bewaard werden. Kleding, een rugzak, vierhonderd onverkochte gedichtenbundels, pakken onbeschreven papier, bergschoenen, een bivakzak, motten die geregeld uitvlogen en in het web verstrikt raakten, kortom alles wat mensen en spinnen nodig hadden om te leven.

Op een hoogte van één meter veertig boven de werkhoek had ik een vloer gemaakt waarop een tweepersoons matras lag (ik wist maar nooit wie er verder een slaapplek zocht). Ik moest er gebukt onder, maar had precies ruimte genoeg om zowel onder als in het bed te zitten zonder mijn kop te stoten. Boven naast matras had ik nog een boekenkast gemaakt van planken, met een enkele detective, een paar SF boeken, wat dichtbundels, rijen historische romans en de eerder genoemde erotische geschriften en een stereo-installatie die zodanig geplaatst was dat die zowel vanuit bed als beneden bediend kon worden, die dit eiland bijna afsloot van de rest op een kleine opening na waardoor ik via een trap die half voor het raam bij het tafeltje stond, in mijn meditatiehol, zoals ik de plek waar ik nu lag noemde, kon kruipen. Aan het voeteneind was nog ruimte voor een plank met daarop een klein televisietoestel, een videorecorder met een enorme rij banden wegens een bijna niet te stuiten speelfilm verzamelwoede en wat prullen die stuk voor stuk een herinnering vertegenwoordigden. Kortom het was gezellig overvol vond niet alleen ik.

De, door radioactief radium verlichte, wijzers van de wekker wezen drie uur en kropen naar de ochtend. Ik pakte het uurwerk, keek naar de secondewijzer, legde het ding met de wijzerplaat naar beneden op de plank. "Slapen, ik moet een poosje slapen. Zo ben ik morgen niks waard, hou op met dat..." Denken wilde ik mompelen, lag ik wel te denken? Ik vond dat het net leek of ik van grote hoogte naar beneden sprong en mijn leven alle moeite deed om, in het korte moment dat me restte voor het te pletter vallen aan me voorbij te trekken. Weer staarde ik naar boven, nu zonder dat het patroon in de tot me doordrong, probeerde te zien wat erachter lag, maar ik was teveel met het gebeuren van een paar uren geleden bezig en het enige wat mijn staren teweegbracht was een alles opslokkende diepe duisternis. Plotseling was er de verblindend lichte streep in mijn bewustzijn die ik er met veel moeite doordrukte.

 


Lees dus snel verder in 1999 t/m 2005 ofwel mijn 49ste t/m 55ste levensjaar  of de pagina inhoud.