1971 t/m 1977 (29ste t/m 35ste levensjaar)
Omdat ik nu rechts bijna doof werd liet ik me onderzoeken en opereren. Volgens de arts was alles goed (hamer, aambeeld en zo was niets mee aan de hand en hij stelde voor verder te graven, maar ik vond het wel genoeg zo. Volgens hem was het al vroeg in mijn leven ontstaan (aangeboren?). Ik heb hem niet verteld over mijn foetus ervaringen. Dat zou vast wat 'wazig' overkomen. Als ik iemand vertelde over de tijd voor en na mijn geboorte keken ze me aan vol ongeloof.
Op regenachtige dagen sloopte ik de kamer beneden leeg en met leeg wordt bedoeld alles kaal. De bedstee ging eruit en het latwerk met vezelplaat wat tegen de muren zat ging er af. Kale bakstenen was wat restte. De vloer ging eruit, alleen de balken bleven zitten. Natuurlijk werd het sloopmateriaal zorgvuldig gescheiden gehouden. Ongeverfd hout voor het vuur. Putten werden gegraven in de tuin waarin het puin werd gedeponeerd en heuvels opgeworpen. Zo ontstond een tuin met verschillende ecologische omstandigheden en spannende, verborgen hoekjes, waarbij een bankje langs de sloot niet werd vergeten.

Maar tussendoor moesten de aantekeningen bewerkt worden. In de tuin bij mooi weer ^ en binnen als het ging regenen >.


En ik moest natuurlijk ook naar mijn werk bij het Gemeente Energie Bedrijf in Rotterdam.
Erg snel vorderde het niet want ook de vrienden en vriendinnen die in Rotterdam woonden hadden het als weekendhuisje ontdekt en kwamen regelmatig op bezoek voor een tuinfeest wat natuurlijk leuk was. Zoals het echte hippies betaamt lagen ze dan de hele dag in de zon te kletsen, boeken te lezen en met de twee kinderen van Jane te spelen, die zich overigens vaak vermaakten met nog meer kuilen graven en heuvels opwerpen op plekken die ik aanwees. Ook maakten we lange wandelingen naar de enorme slikplaten langs het Grevelingenmeer waar spannende dingen gevonden werden of reden naar het strand bij Ouddorp. In de avond werden de tentjes opgezet en we aten gepofte aardappelen uit het vuur. Daarnaast had ik natuurlijk mijn werk en nadat het spaargeld aan de koop van het huisje was besteed waren ook de financiële middelen van dien aard dat een rustige verbouwing noodzakelijk was. We vonden dat geen van beiden een probleem, de zolder was knus en gezellig en soms dacht ik dat ik zo best wel kon blijven wonen. Toch begon de spanning in onze relatie voelbaar te worden. Ina was in deze jaren veranderd van een truttig staatkundig gereformeerde, in een vrije, kort gerokte hippie en ik had steeds meer het gevoel dat mijn 'taak' volbracht was, temeer daar ze steeds weer over een kind begon, wat ik pertinent bleef weigeren. De verwijdering zou zich voortzetten.
Zo ging het jaar voorbij en werd het weer zomer. Er ontstonden plannen om met Frans, de telegrafist en Liesbeth zijn vrouw, op vakantie te gaan naar Tsjechië. Al eerder hadden we met z'n vieren een rondrit door Joegoslavië gemaakt en dat was een leuke tijd geweest.
Ze waren net na middernacht vertrokken zodat ze geen last hadden gehad van druk verkeer, maar toen de zon opkwam, die recht voor in zijn gezicht scheen, claxonneerde ik naar de auto van Frans en Liesbeth die voor hem reden en wees naar een parkeerplaats.

"Ik moet even rusten," zei ik. "Laten we dan ook maar gelijk ontbijten," stelde Frans voor. Dus werd er koffie gezet. Terwijl ik zat te eten viel ik zittend en kauwend in slaap. Na een kort tukje en een bak koffie gingen we weer verder, Plzen was niet ver meer. Dat was maar goed ook want toen ze het openstaand roestige ijzeren hek van de camping binnenreden was ik aan het eind van mijn latijn en besloot nooit meer in de nacht te rijden.
We konden op het kale veld met hier en daar een grasspriet gaan staan waar we wilden en bouwden onze tenten op. Direct kroop ik naar binnen om een paar uur te slapen. Er was geen receptie en je moest het verschuldigde bedrag in een kistje deponeren bij vertrek. Wel kwam iemand de twee toiletten en wasbak schoonmaken. Later zou de ligging van de camping, die makkelijk te vinden was en lopend bereikbaar vanaf het station, me nog van pas komen hoewel ik me daar nog niet van bewust was.
Na een dag rust reden we naar Praag en werden de tenten opgezet op een kleine camping aan de Moldau. We gingen met één auto boodschappen doen en vergaten waar we die geparkeerd hadden. Twee uur lang liepen we te zoeken, zeulend met zware tassen in de brandende zon. Net voor chagrijnig worden ons in de greep kreeg vonden we de straat en reden terug. Ik bleef met Ina bij de tent, Frans en Liesbeth gingen op zoek naar een kroeg om wat te drinken. Toen ze tegen etenstijd terug kwamen vertelden ze enthousiast over de U Fleků en de Oost-Duitse studenten die ze daar waren tegen gekomen. Ze hadden voor die avond afgesproken.
Ik wil het helemaal immaterieel maken; er moet geen enkel ding meer uit de tastbare werkelijkheid bij zijn. (Jan Schoonhoven in De gids, Volume 131, G. J. A. Beijerinck, 1968)
Op de grote binnenplaats van de U Fleků, een café waar echt bier uit Plzen geschonken werd in plaats het waterige drankje uit Nederland wat in Tsjecho-Slowakije stierenpis werd genoemd, zaten ze aan een lange tafel op de houten banken. Behalve de vier Nederlandse reizigers zaten nog vijf studenten uit de DDR bij hen elk met een halve liter pul bier voor zich. De reis naar Praag was voorspoedig verlopen.

Zo zaten we onder de grote bomen op de binnenplaats. Hoewel ik de Duitse taal nauwelijks tot niet beheerste (ik had alleen technisch Engels en Duits gehad op de LTS), maar ze spraken ook Engels en dat ging me iets beter af, ontstond een gevoel van vriendschap en we ontmoeten elkaar elke dag dat we in Praag waren. Toen de studenten terug moesten en hij met Frans en Liesbeth begon aan de paar weken durende rondreis door Tsjecho-Slowakije werden we uitgenodigd om met de kerstvakantie naar Oost-Berlijn te komen. Er zouden dan nog meer van hun vrienden komen.
Terug in Melissant begon ik op mijn vrije dagen meteen weer met de verbouwing. Als ik over hun verslechterende relatie probeerde te praten ging Ina dat steeds uit de weg. Waarschijnlijk hoopte ze dat het uiteindelijk wel goed zou komen. Dat dit ijdele hoop was bewees een gebeuren vlak voor we naar Berlijn zouden afreizen.
Op een avond waren we op bezoek bij Jane en Hans. Het was niet nodig midden in de nacht van Rotterdam terug naar huis te rijden, we konden altijd blijven slapen. Hans was een stevige bierdrinker, Ina's favoriete drankje was één of andere longdrink mix. Niet dat ze er lang mee deed en ook nu smaakte het haar blijkbaar. Jane dronk een enkel wijntje, ik was in die tijd een verstokt sap drinker in de gedachte aan mijn alcoholische vader. "Ik zou wel met je naar bed willen," zei Hans op een gegeven moment tegen Ina. Onzeker, vragend keek Ina naar haar mij. Waarom nemen mensen niet zelf een beslissing wat ze wel of niet willen? dacht ik. Jane zat er wat verlegen stil bij, waarschijnlijk hadden ze het er al eens over gehad, tenslotte was partnerruil in de mode bij mensen die op die manier hun saaie huwelijk nieuw leven probeerden in te blazen. Misschien waren ook hun kinderen daarom een nachtje uit logeren. Ik merkte dat Ina er geen bezwaar tegen had. "Dat betekent dan wel dat ik bij Jane ga liggen," zei ik om de impasse te doorbreken. Zo verdwenen Ina en Hans naar een matras in de andere kamer en ik ging met Jane naar de slaapkamer.
Het was inderdaad een ervaring voor me. Was ik te snel met Ina getrouwd voordat ik enige seksuele ervaring had opgedaan? Door haar puriteinse opvoeding was dat bij haar natuurlijk ook zo. De moeizame opwekking van lust in het seksspel en het snelle klaarkomen was met haar meer regel dan uitzondering. Door de geluiden, die gedempt vanuit de andere kamer doordrongen, en de stilte die erop volgde merkte ik dat die twee al snel klaar waren nog voordat ik en Jane elkaar volledig hadden uitgekleed. Mijn penis hing slap naar beneden en ik wist niet of ik dit zou kunnen. Goed, ze was een vriendin, maar had ik er naar verlangd met haar naar bed te gaan? Verlangde ik sowieso wel met een vrouw te vrijen? Moest daar niet ook de Ware Liefde (Irene?) bij te pas komen? Met Ina beleefde ik het bijna als 'huwelijkse verplichting'. Maar toen Jane naakt voor me stond en merkte dat ze al bereid was eer er sprake was van enig voorspel kreeg ik al snel een erectie en plofte op mijn rug op het bed. Ze ging op haar knieën boven me zitten en liet zich langzaam zakken.
We gingen lang door. Ik vroeg me af of onze geluiden ook niet doordrongen tot de andere twee, maar waarschijnlijk leverde de alcohol een bijdrage aan af en toe diep gesnurk uit die richting. Toen Jane uiteindelijk opgerold in mijn armen in slaap viel kwam mijn onderbewustzijn nog even bij me langs. 'En wat nu? Het was wel fijn, maar... maar.. natuurlijk kan ik niet zonder enig verder gevoel met een vrouw vrijen en ik merk dat ik verliefd op Jane begint te worden. Wat moet ik met een getrouwde vrouw met twee kinderen? Dat weet ik niet. Juist. Laat het dus maar bij deze keer en denk maar eens na wat ik verder met Ina wil.' Het werd hoog tijd dat ik ging aannemen dat mijn huwelijk met Ina en het 'misschien' dan toch maar toegeven aan een kinderschare het doel van mijn leven ging bepalen.
Met z'n vieren reden Ina en ik in de auto van Frans en Liesbeth naar Oost-Berlijn en verbleven in het huis van een van hun vrienden, samen met wisselend zo'n tien tot vijftien anderen. De meesten waren studenten die ook vrij hadden, een paar hadden een baan en kwamen in de avond. Wie in de buurt woonde ging naar huis, de anderen bleven, evenals wij, in de grote woonkamer slapen. Matrassen werden aangesleept en tot heel laat lagen ze te praten, roken en drinken tot de een na de ander in slaap viel.
Overdag maakten we wandelingen door Berlijn en in de avond werden er allerlei bordspelen tevoorschijn gehaald. Monopoly was favoriet en er werd driftig geprobeerd vals te spelen, maar één jongen was zo fanatiek om alles in de gaten te houden en er ontstond dikke lol als iemand hem toch wist te misleiden. Op een gegeven moment zat hij op zijn hurken op een stoel om alles goed te kunnen overzien. Toen iedereen er van overtuigd was dat ze hem blut hadden weten te spelen haalde hij uit zijn achterzak een bundel speelgeld. Hij had stiekem zitten sparen.
Het was een paar dagen voor de oud- en nieuwjaar viering. Er was een man in het gezelschap bijgekomen die de hele dag om Ina heen draaide en veel met haar praatte. Na de avondmaaltijd zochten ze elkaar weer op. Laat in de avond kwam Ina naar me toe. "Hij vraagt of ik met hem naar bed wil, mag dat?" zei ze. "Mag dat... ? Heb je daar mijn toestemming voor nodig? Bepaal zelf wat je wilt." Blijkbaar wilde ze ook want ze verdwenen samen. Ondanks dat ik het al lange tijd voelde aankomen sprongen de tranen in mijn ogen. Ingrid, een van de aanwezige meisjes, sloeg een arm om me heen en probeerde me te troosten. We zaten nog lange tijd met elkaar de praten over het dubbele gevoel, weten dat iets voorbij is en dat niemand het recht had op bezit van iemand anders en de pijn die het verlies bezorgde. We kropen samen op een matras en ik warmde mijn ijskoude lichaam door dicht tegen haar aan te gaan liggen. Ze maakte geen bezwaar. Later zou blijken dat ze lid was van een ondergrondse verzetsgroep die streed tegen de mensonterende toestanden in de DDR. De geheime dienst was een van de best georganiseerde in het Oostblok dus was het heel gevaarlijk en niemand wist van haar activiteiten behalve dat ze het mij vertelde. Ook werd later bekend dat een van de aanwezigen, een jongen die zenuwachtig lachte om grappen, werkte voor die geheime dienst, maar er werd gelukkig weinig over politiek gepraat.
De volgende dag kwam een jonge vrouw op bezoek die direct mijn aandacht trok. Ergens voor in de twintig, slank, donkerblond, kortgeknipt haar, blauwgrijze ogen, die me regelmatig aan zat te staren. Ze kwam naast me zitten en bleef dat de hele dag doen. Laat in de middag verdween ze weer. Ook Ina zag ik de hele dag niet. Er werden inkopen gedaan voor die avond. Ina was terug, er werd geen woord tussen ons gewisseld. Nog één dag, dan zouden we terug rijden, maar er werd een afspraak gemaakt om met Pasen in Halle samen te komen. Er waren ook studenten die daar woonden en voor wie de reis naar Berlijn te duur was geweest, maar hadden laten weten graag met ons kennis te willen maken. In de middag kwam de jonge vrouw weer langs en ging direct naast me zitten. "Ik moet gelijk weer weg want mijn kind ligt te slapen, heb je zin om mee te gaan?" vroeg ze in het Engels met een sterk Duits accent, "ik ben getrouwd met de man die met jouw vrouw naar bed is geweest, maar die gaat straks weer met haar weg."
Daarna was het allemaal heel vlug gegaan. Ze woonde maar een paar blokken verder. Snel hadden we ons uitgekleed en we waren op het smalle, eenpersoonsbed gaan liggen. Sliep ze niet samen met haar man? In mij was een strijd gaande, lust met haar te vrijen, of wraak? Jij neukt mijn vrouw, dan zal ik de jouwe neuken. Het zou de tweede keer in mijn leven zijn dat ik 'vreemd' zou gaan. Net toen ik mijn half slappe geslacht bij haar naar binnen wilde brengen, met geen mogelijkheid kreeg ik een erectie, begon een kind te krijsen. "Verdomde shit kind, mag ik nou nooit eens een keer plezier hebben?" schold ze in het Duits. Ze verdween, kwam even later met een klein jongetje terug en begon zich aan te kleden. Ik had dat inmiddels ook gedaan. De 'romantische' chemie tussen ons was voorbij. Toen we nog wat na zaten te praten bleek dat zij wel zin had gehad te vrijen, maar de wraak ten opzichte van haar man overheerste. Ze was nooit met iemand anders naar bed geweest terwijl hij vaak hele nachten naar andere vrouwen ging waar ze niets van zei omdat hij dan kwaad werd. Hij raakte haar nauwelijks meer aan.



Ze bracht het kind naar een oppasvriendin en toen we samen terug kwamen bij de anderen keken die elkaar betekenisvol glimlachend aan omdat ik mijn arm om haar middel had geslagen. Ze was tenslotte wel een beetje vriendin geworden. Haar man keek kwaad en Ina had een zuur cynisch glimlachje op haar lippen. Misschien was de wraak toch een beetje geslaagd.
Toen we twee dagen later naar Nederland reden zat ik lange tijd naar buiten te staren en zei plotseling tegen Ina; "Ik denk dat we, als we terug zijn, maar uit elkaar moeten gaan." "Waarom?" pruilde ze met tranen in haar ogen. "Ik vermoed dat je dat zelf wel weet." "Denk er nog even over na," probeerde Frans. "Ik heb er lang genoeg over nagedacht." De verdere reis zou het pijnlijk stil blijven in de auto.
De scheidingsprocedure werd in gang gezet. Natuurlijk bleven we voorlopig nog bij elkaar wonen, de huizen lagen niet voor het oprapen en ze sloegen elkaar ook niet de hersens in. We aten samen, alleen sliepen we vanaf die tijd niet meer bij elkaar. We hadden besloten dat ik in het huisje zou blijven wonen. Zij wilde zo snel mogelijk naar Rotterdam verhuizen. Wel bleef ik Jane heimelijk ontmoeten. Ik had het voordeel van de wisselende continudienst waardoor ik bij haar kon zijn als haar man werkte. Op het moment dat de kinderen naar bed gingen voor hun middagslaapje doken wij ook het bed in. Elke keer als ik kwam had ze direct zin om met me te vrijen en beiden vermeden het onderwerp over de toekomst. Zo werd het Pasen en tijd om de reis naar Halle voor te bereiden. We zouden weer met de auto van Frans gaan en ruim een week blijven. In Halle leerde ik Hannah kennen.
Ik zat met Hannah tegen de warme tegelkachel. Haar zoontje Barry en ik hadden al vanaf de eerste dag een wederzijdse aantrekkingskracht gevoeld en ik vond het grappig met hem te spelen. Zo leerde ik er ook gelijk wat Duitse woorden bij want geduldig benoemde het kind alles. De volgende dag kwam Hannah naar mijn favoriete plekje bij de kachel en ging naast me zitten.
"Je speelt erg leuk met Barry." "Ik vind kinderen vaak leuker dan volwassenen, als ze maar niet van mezelf zijn," grapte ik. "Waarom wil je geen kinderen?" Ik vertelde haar van mijn weerstand om kinderen op deze rot wereld te laten opgroeien. "Dat is onzin, eigenlijk moeten goedwillende mensen juist kinderen nemen en ze een opvoeding geven zodat die wereld hopelijk een keer verandert." "Dat is waar, maar ze krijgen ook met andere mensen te maken, school bijvoorbeeld." "Daar heb je wel gelijk. Ik werk en Barry gaat naar de crèche. Hij komt thuis met liedjes als 'Mein Bruder ist ein großer Soldat'. Maar ik probeer daar dan mijn mening tegenover te zetten. En..." "En?" "Nee, niets." Zijn voelsprieten begonnen weer te trillen. Natuurlijk was er wel meer. "Kan ik je vertrouwen?" fluisterde ze in zijn oor en keek of iemand haar in de gaten hield. "Dat is aan jou om te bepalen, maar geheimen gaan bij mij in een kluis," fluisterde hij terug. "Ik doe er alles aan om hier weg te komen. Alleen weet ik nog niet hoe, maar hier kan ik niet leven." "OK, zeg verder maar niets meer, als je gepakt wordt denk je nog dat ik je verraden heb." Maar ik voelde dat ik hier verder over zou nadenken.
Ze vertelde verder op normaal geluidsniveau over haar leven tot nu toe. Jong gehuwd om van huis weg te zijn met een jongen die haar gebruikte. Als er een kind kwam hoefde hij niet in militaire dienst. Hij had al een buitenechtelijke relatie, terwijl zij aan het bevallen was, was hij bij die ander, en toen het kind er was liet hij haar in de steek. Een keer per jaar kwam hij op de verjaardag van Barry met een enorme puntzak snoep, verder hoorden ze nooit iets van hem. Ze werkte in een boekhandel in Berlijn en stond zes dagen per week voor dag en dauw op om de kachel aan te maken, Barry naar de crèche te brengen, naar haar werk te rennen, om zes uur Barry weer op te halen, onderweg boodschappen te doen, eten maken en Barry na een verhaaltje op bed te leggen. Zondags ging ze dan met haar kind wandelen in het bos. Vanaf toen zaten we elke dag naast elkaar tegen de kachel te praten en met Barry te spelen. Ze had een vriend in Halle, die ook aanwezig was en donders goed door had wat er tussen ons speelde. Een keer viel hij kwaad tegen haar uit, maar dat had tot gevolg dat Hannah zich nog verder van hem verwijderde. Wij werden verliefd op elkaar, wetend dat het onmogelijk was. "Weer verliefd aan het worden?" fluisterde mijn onderbewuste. “Ik denk het, ze is wel leuk.” "Maar ze heeft een kind van vier." “Tja. Ik weet het ook niet. Ze is Oost-Duitse en mag het Oostblok niet verlaten. Ik kan moeilijk elke week heen en weer reizen.”
Nadat ik weer thuis kwam was Hannah niet meer uit mijn hart te branden. Toen vertelde Jane dat ze in verwachting was en dat het van hem was omdat ze al die tijd niet meer met haar man had gevrijd tot het moment dat ze zeker wist in verwachting te zijn. "En wat nu?" vroeg ik haar. "Ik wil het kind houden, maar niet mijn gezin opgeven of Hans verlaten. Je gaat alsjeblieft niet moeilijk doen over het feit dat het jouw kind is hè?" "Natuurlijk niet. Ik respecteer je keus. Stom dat we niet beter hebben opgelet." "Welnee, ik vind het leuk een kind van jou te krijgen, maar ik zal Hans zeggen dat het van hem is." Vanaf die tijd waren de heimelijke bezoekjes voorbij. Dat kwam ook overeen met mijn gevoel dat ik Hannah, die ik bleef schrijven, zou bedriegen als ze door waren gegaan. Wel kwamen Hans en Jane, evenals de andere vrienden, nog steeds in de weekenden naar Melissant. In de tuin werden, naast diverse groenten, wietplanten gezaaid. Ik had al wel een paar keer geblowd met iemand die het kocht, maar dat was me te duur en ik besloot alleen te blowen als ik opbrengst had van mijn eigen teelt.
Zo werd het weer zomer en tijd voor het plannen van de tweede reis door Tsjecho-Slowakije. Dit keer zouden we met twee auto's gaan want een paar Oost-Duitse vrienden zouden meereizen. Ik vond het jammer dat Hannah daar niet bij zou zijn. Ook het Duitse vriendje van Ina zou er niet zijn.
We ontmoeten elkaar weer in de U Fleků. George, de vriend van Hannah, was er ook en toen ik vroeg hoe het met haar ging kreeg ik vriendelijk, doch met een bitse ondertoon, een nietszeggend antwoord. Waren ze niet meer bij elkaar? Ik durfde niet verder te vragen. Na een paar dagen Praag reden we richting het Tatra gebergte en vermaakten ons met wandelen en ritjes maken naar bezienswaardigheden. Ik had een van hennep zelf geknoopte tas bij me en de anderen wilden weten hoe je zoiets moest maken. Zo zat iedereen steeds op de campings te knopen met de stoelen uit de auto als steun om het begin aan te bevestigen.
Op een dag dat we weer een ritje zouden maken vroeg Hansi of hij chauffeur mocht zijn. Een rijbewijs bezat hij niet, maar hij kon wel rijden en het leek mij wel leuk om eens een keer met mijn camera uit de rijdende auto te filmen. Een zeer creatieve inval zorgde er voor dat ik achter in de bestel eend met open achterdeuren aan iemand vroeg om mijn enkels stevig beet te houden en ging uit de auto hangen om de weg te filmen die onder de auto door flitste. Het zag er psychedelisch uit die onderkant van de auto en de stenige zandweg waar wolken stof werden opgeworpen. Langzaam kwam ik omhoog en filmde de weg achter de auto en links opzij.
Een achter ons rijdende ambulance knipperde met de lichten en de chauffeur zat heftig met zijn vinger heen en weer te zwaaien en nee te schudden. Waarschijnlijk hadden ze me zo 'gevaarlijk' zien hangen en wilde me waarschuwen. Ik stak vrolijk mijn hand op. Toen we bij het volgende dorp kwamen was de weg afgezet met hekken en een flinke groep militairen die ons dwongen te stoppen. Papieren werden bekeken en we moesten mee het plaatselijke café in. Natuurlijk spraken de soldaten geen Engels of Duits en behalve het meermalen 'Verboten' begrepen we er niets van. Er werd getelefoneerd en een half uur later kwam er een officier die Engels sprak. Ik had een militair terrein gefilmd. Er stonden borden, maar die had ik natuurlijk gemist toen ik achter onder die auto hing. Na veel heen en weer gepraat kreeg die officier wel door dat we geen westerse spionnen waren en het filmpje werd in beslag genomen waarna hij ermee verdween. Uren zaten we te wachten tot hij terug kwam en zei dat we konden gaan, het filmpje kreeg ik niet terug en zo werd me de kans ontnomen op een carrière als beroemd cameraman. We hadden nog lang lol om dit avontuur. Kort daarna vertrokken de Duitsers weer naar Halle en Berlijn en wij gingen terug naar Nederland.
Thuis volgde een oogstperiode van de teelt. De oude buurman had meewarig zijn hoofd geschud bij het zien van het zaaien in mijn permacultuur tuin en gezegd dat het zo nooit wat zou worden. Volgens hem moest je groenten telen op keurige bedjes en niet her en der tussen ander gewas, op bergen en in dalen. Nu stond hij versteld van de enorme planten. Ook de wietplanten groeiden de hemel in en toen hij vroeg wat dat voor planten waren zei ik dat het hennep was. Dat kende hij uiteraard van de tijd dat de hennepvezel nog voor kleding e.d. geteeld werd en weer knikte hij goedkeurend. Ook de af en toe op de dijk langsrijdende politie schonk er geen aandacht aan ondanks dat er een stuk of tien enorme planten stonden te pronken die hoger waren dan ikzelf. Ook die planten werden geoogst en bewerkt voor drogen en gebruik. Uiteraard werd tijdens het knippen van de toppen regelmatig geproefd. Het bleek uitstekende Nederwiet te zijn die ook door de bezoekers hoog gewaardeerd werd.
Ina had een woning gevonden in Rotterdam en we zagen elkaar nog slechts af en toe. Ik liet me, na enkele onderzoeken, opereren aan mijn rechteroor omdat ik daarmee bijna niets meer hoorde. Het leverde geen verbetering op. Technisch was alles in orde volgens de specialist, het werkte allemaal perfect zoals het behoorde. De arts vermoedde dat het, gezien de ontwikkeling, vlak na of voor mijn geboorte begonnen moest zijn, maar dat wist ik zelf ook al. De arts vond het een interessant geval en wilde verder met het onderzoek, maar ik vond het genoeg zo en besloot met de handicap te leven. Daarna kwam het sterke gevoel dat ik naar Berlijn moest om Hannah te bezoeken en de laatste van de zeven middagdiensten van 15:00 tot 23:00 uur, nam ik een rugzakje mee in de auto en stapte op de nachttrein. Ik had nu zeven dagen vrij tot mijn nachtdienst weer begon.
...Ongeveer dertig eeuwen bestond en bestaat in onze beschavingsgeschiedenis een nagenoeg algemene overeenstemming inzake het ideale einddoel van 's mensen streven. Van Jesaja tot Karl Marx zong het koor der profeten dezelfde wijs. In de Gouden Eeuw waarnaar zij uitzien, zal vrijheid, vrede, rechtvaardigheid en broederlijke liefde heersen. 'Geen volk zal tegen het andere het zwaard meer opheffen'; 'de vrije ontwikkeling van een ieder, zal de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen zijn'; 'de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, gelijk water de zee bedekt.'......De twintigste (eeuw) is reeds getuige geweest van opkomst en verval van de vrijheidlievende mens en van de plotselinge verschijning van het schaapachtige kuddedier en den zich godwanende leider. Intussen bleven de armen en verworpenen de eeuwen door vol heimwee dromen van een mens die zalig doorvoed, vrij, gelukkig en niet meer onderdrukt zou wezen... (Aldous Huxley - 'Ideaal en werkelijkheid' (1939))
Ik nam een slok van het brouwsel wat ik als koffie besteld had en tekende met mijn wijsvinger figuurtjes in de met ijsbloemen bevroren ruit van het restaurant in Oost-Berlijn. Onbewust en met mijn gedachten bij heel andere dingen was er ook een A in een cirkel bij. Mensen aan andere tafeltjes keken bang verwonderd naar me. Wist hij niet dat zoiets verboden was? Ze draaiden zich weer snel om niet van medeplichtigheid te worden beschuldigd. Aan mijn kleding was duidelijk te zien dat ik uit het Westen kwam. Door de helder gesmolten vingerdikke cirkel tuurde ik naar buiten. In de boekhandel aan de overzijde van de Friedrichstrasse was het nog steeds donker. Ondanks het vroege uur spuwde het duistere U-bahn gat al massa's mensen uit die zich naar de plaatsen spoeden waar ze de rest van de dag hun arbeid moesten verrichten. Ze was er nog steeds niet bij.
De spanning droop aan alle kanten van me af en moe van de twaalf uur durende treinreis in de nacht met een ongemakkelijke slaaphouding onderdrukte ik een opkomende geeuw en bestelde, eigenlijk tegen mijn zin, een tweede kop koffie. Het dure, slappe aftreksel deed me bijna kokhalzen. Het moest verdomme toch mogelijk zijn in een zich socialistisch noemend land wat solidaire betrekkingen had met zich socialistisch noemende, koffie producerende landen een boven alles verheven kop koffie te serveren. Weer keek ik naar buiten.



Door de inmiddels licht beslagen A keek ik weer naar buiten en zag op de trap aan de overkant een vrouw in een lange rode mantel. Door haar niet erg Duits uiterlijk, klein, donker, zonk ze bijna in het niet bij de lange figuren om haar heen, maar voor mij steeg ze boven alles uit. Blij een goede reden te hebben het lauwe, lichtbruine vocht te laten voor wat het was, rende ik naar buiten, nagestaard door verbaasde mensen die waarschijnlijk vermoeden dat ik aan een arrestatie trachtte te ontkomen. Ze stak een sleutel in het deurslot van de boekhandel toen ik op haar schouder tikte en schuchter mompelde; "Hallo." "Mein Gott," fluisterde ze toen ze me herkende en wit wegtrok, "wat doe jij hier? Vlug, kom binnen, ik zei je weg te blijven, ik ben blij je te zien, wil je koffie, ik moet zo werken, ik ... ga zitten." Ik bleef staan en zei: "Nee, je god ben ik niet en hoop ik ook niet te worden." Ze omhelsden elkaar geruime tijd. Natuurlijk luisterde ik niet als iemand me zei weg te blijven en wat anders dacht. Vooral niet als ik hevig verliefd was op die iemand.
Natuurlijk moest ze de meeste van de dagen dat ik er was werken, maar nadat ze hem gewezen had waar de kolen in de kelder lagen, drie trappen op sjouwen, en ik als ze weg was de kachel aanmaakte, kon ze wat later opstaan. Overdag ruimde ik de troep op en liep dan op mijn gemak naar de boekhandel. Samen haalden we Barry op en deden boodschappen. In de avond waren we samen. Als vanzelfsprekend kropen we bij elkaar in haar bed en het duurde niet lang of we gingen wat verder dan kroelen. De week vloog om en, hoewel met de nodige twijfels, stond ze nu toe dat hij over vier weken, als ik weer zeven dagen vrij was, terug kwam. Zo gingen de tijd voorbij. Er moest een moment komen dat er over gepraat werd wat nu verder, maar steeds schoven we dat voor ons uit. Eigenlijk wisten we het niet.
Zo was het ineens 15 april 1973 en met een ticket op zak voor een optreden van Frank Zappa's Mothers of Invention liep ik door Amsterdam. Een grote kater achtervolgde me en ik bleef even staan om hem te aaien. Dat was blijkbaar naar diens zin want hij week niet meer van mijn zijde ondanks een dringend verzoek naar huis te gaan of iemand anders te zoeken. Ook toen ik in de rij stond om het concertgebouw binnen te gaan bleef dat beest om me heen draaien. Ik tilde hem op en nam hem mee naar binnen. Daar ging ik zitten en de kat nestelde zich behaaglijk op mijn schoot zonder betaald te hebben. Hoewel ik de muziek van Zappa al eerder op een lp gehoord had, was het optreden geweldig. Velen konden niet blijven zitten en ook ik stond op terwijl ik de kater op de stoel legde. Daar bleef hij opgerold tijdens het hele concert liggen.
"Goed Zappa, ga dan maar mee," zei ik terug naar huis. De kater Zappa zou vele jaren bij me wonen, tenminste als hij daar zin in had want ik was tegen het gevangen zetten van dieren in huis. Maar een enkele keer kwam hij binnen om gedag te miauwen en een aai te vragen. Het was een buitenkat die me midden in de nacht liet opschrikken als dat loeizware beest van de dijk met een bons op het dak sprong. Ik had in ieder geval geen last meer van muizen in huis. Een oude vlotter uit een toilet stortbak zorgde voor een voorraad drinkwater uit de regenton en de buurman wist dat mijn deur nooit op slot zat en zette af en toe een bak brokken neer als ik naar Berlijn was. Een kattenluikje zorgde er voor van Zappa kon kiezen. Binnen of (zijn voorkeur) buiten.
"Luister, ik heb er lang over nagedacht. Ik kom hier wonen." Geschrokken keek ze me aan. "Weet je wel wat je zegt, ben je gek geworden?" "Nee, kijk, ik ben elektrotechnisch hoofdopzichter in het Westen, dat betekent toch op z'n minst een redelijke baan hier en ik vind het systeem aan onze kant ook niet alles." "Je bent echt krankzinnig." "Ik hou van je en wil bij je zijn. Zo erg is het nou ook weer niet. Ik ben en blijf gewoon Nederlander dus ik mag hier in en uit als ik wil." "Ik wil het niet! Mijn halve leven wil ik hier al weg en nu zou ik er de oorzaak van worden dat jij hier komt wonen? Nooit!" Ze woonde in een straat die uitkwam op de muur die zoveel mensen van elkaar gescheiden hield en zaten naar het troosteloze beton met de sinistere wachttorens en het prikkeldraad te kijken. Haar zoontje Barry was naar de crèche om te worden volgepompt met de populaire liedjes over het 'socialisme' en ze had zich ziek gemeld zodat ze een paar dagen samen konden zijn. Ik staarde naar de muur en overwoog of daar overheen te springen zou zijn.
"Dan haal ik jullie hier uit." Ze keek naar me en las in mijn ogen de bittere ernst. "Je neemt ons in je armen en vliegt erover heen," antwoordde ze licht sarcastisch. Het was 1973, voor mij een van de vele jaren met onbegrensde mogelijkheden en sinds ik haar had leren kennen had ik inderdaad het gevoel te kunnen vliegen, maar wist ook dat ik halverwege uit de lucht geschoten zou worden. "Ik weet nog niet hoe, maar het gebeurt gewoon." "Maar ik kan niet weg zonder Ingrid en haar dochtertje. We zijn al jaren bezig te bedenken hoe we hier uit kunnen komen en ik kan haar nu niet in de steek laten. Weet je, het gaat gewoon niet." "Dan haal ik jullie er alle vier uit."
Ik zou in staat zijn de halve DDR-bevolking te helpen ontvluchten, de andere helft zou het daar waarschijnlijk niet mee eens zijn. "John, je weet niet wat je zegt. Ingrid en ik zijn volwassen en verantwoordelijk voor onszelf. Als het fout loopt zal je door ons te helpen waarschijnlijk een relatief kleine straf krijgen. Maar kinderen, dat wordt gezien als ontvoering van Duitse staatsburgers en je gaat voor jaren de cel in." "Wil je nou weg of niet?" "Ja natuurlijk, maar..." "Luister dan. Volgende keer kom ik niet meer officieel met de trein hierheen. Ze mogen niet weten dat ik contact met je heb. Zeg tegen iedereen dat het uit is. Ik kom via West-Berlijn met een dag visum naar je toe. Dan hoef ik geen verblijfadres op te geven. Enig nadeel is dat ik dan elke dag even heen en weer moet. Nu weg hier," zei ik om te verbergen dat ik geen idee had hoe ik dit allemaal moest gaan aanpakken, maar ook omdat de grauwe omgeving me ontzettend deprimeerde. Wilde ik echt hier gaan leven?
En alleen de vogelsVliegen van West- naar Oost-BerlijnWorden niet teruggeflotenOok niet neergeschotenOver de MuurOver het IJzeren Gordijn
Omdat ze soms in het westenEn soms ook in het oosten willen zijnOmdat ze soms in het westenSoms ook in het oosten willen zijn

Toen ik vijf dagen later aan de twaalf uur durende terugreis begon en de Oost-Duitse grens passeerde, keek ik door het raam naar buiten en overwoog de mogelijkheden en moeilijkheden. Ik had langer kunnen blijven, me ziek kunnen melden, maar ik moest nu niet overdrijven en opvallen. Ik zag een eindeloze wirwar van prikkeldraad, patrouilles, wachttorens, soldaten gewapend met mitrailleurs en herdershonden die met een ring aan, dwars door het bos gespannen, stalen draden bevestigd waren zodat ze honderden meters heen en weer konden lopen. Waar het bereik van de een ophield liep de volgende. De borden met 'PASS AUF, MINENFELD' en weer eindeloze rollen prikkeldraad. Auschwitz in het groot, zelfs de borden 'ARBEIT MACHT FREI' ontbraken niet. Was ik te optimistisch geweest? Maar ik wist dat ik een denker en gevoelsmens was die het hele bureaucratenapparaat met al zijn controles, computers en bewaking belachelijk zou kunnen maken. Ik wist dat het me hoe dan ook zou lukken.
De vette Oost-Duitse douane ambtenaar bestudeerde nauwgezet mijn paspoort en wierp wat wantrouwende blikken in mijn richting. Ik zag zweet in de dikke nek met het knellende uniformboord en een worstachtige wijsvinger, die trachtte enige ruimte te scheppen zodat hij tenminste een keer kon slikken. Het koude zweet brak me uit en in het ritme van mijn bonkende hartslag dreunde het 'stom, stom' door mijn kop. Dagen lang huppelde ik nu al als een koolmees, me van geen kwaad bewust, met een verblijfsvergunning voor vierentwintig uur, elke ochtend heen en weer van Oost naar West en omgekeerd. Ik drentelde wat rond in West-Berlijn, dronk koffie en begaf me een paar uur later weer richting prikkeldraad. Deze keer was ik te snel geweest. Weliswaar had ik een bos bloemen en een speelgoedauto gekocht, maar daarbij niet de tijd in de gaten gehouden. Deze man had me al een paar keer de grens zien passeren en was nog niet afgelost, terwijl ik het schema al redelijk goed uit mijn hoofd kende.
Toen dacht ik plotseling dat ik vergeten was de Ostmarken uit mijn zak te leggen en zag mezelf al aangeklaagd wegens verboden in- en uitvoer van deviezen. De man nam me mee naar binnen en sommeerde me mijn zakken leeg te maken. De bankbiljetten en munten probeerde ik zo onopvallend mogelijk onder de rest van mijn spullen te schuiven, maar natuurlijk merkte hij het. Toen onderwierp hij het autootje aan een nadere beschouwing en begon het zorgvuldig te slopen, alsof ik daarin de meest geheime stukken probeerde te smokkelen. Het leverde niet het gewenste resultaat op en net toen ik vreesde dat de dikzak met de bloemen zou beginnen, vroeg hij opeens wat ik elke keer kwam doen. Met een hoofdbeweging richting bloemen en een gemaakt geheimzinnige Don Juan glimlach zei ik; "Liebe." Zijn kleine varkensoogjes begonnen geil te schitteren toen hij zich daarbij waarschijnlijk heel wat anders voorstelde, wat ook mijn bedoeling was, en mijn spullen bij elkaar vegend zei; "Denk er voortaan aan haar al dit geld te geven, uitvoer is verboden."
Het was 11 juni 1973 toen ik wakker gemaakt werd. "Paspoorten alstublieft." Ik schrok op uit een droomloos ingedut zijn en veegde het straaltje speeksel, wat uit mijn half open mond langs mijn kin sijpelde, weg met de rug van mijn hand. Voor me stond een in vaalgroen uniform geklede ambtenaar gebiedend met zijn hand uitgestoken. Langzaam drong het tot me door, ik passeerde de Duits-Nederlandse grens en de man herhaalde wat ongeduldiger; "Paspoort." Ik onderdrukte de opwelling om zijn hand te pakken en vriendelijk te reageren 'Hallo, leuk je te zien, mag ik jouw pas ook even, leuke foto zeg', maar weerhield me van deze provocerende daad omdat je voor zulke grapjes bij je positieven moest zijn terwijl de negatieven nog overheersten en grabbelde in de binnenzak van mijn jas om te laten zien dat iemand mij namens de Koningin der Nederlanden toestemming had verleend van het ene stukje aarde naar het andere te reizen.
De bewaker, die moest zorgen dat er geen grenzen werden overschreden, wierp een wenkbrauw opgetrokken blik op de vele Oostblok stempels en begon ijverig in een boekje iets op te schrijven. "Waarom doet u dat?" vroeg ik, vriendelijk knipogend tegen Morpheus (De Griekse god van de dromen, zoon van Hypnos (slaap)), een geeuw onderdrukkend. "Dat is voor het bureau statistieken, die willen graag weten waar mensen vakantie houden om in te kunnen spelen op het toerisme." "Ik werk daar liever niet aan mee, ik heb bijvoorbeeld ook geen behoefte te weten waar u met vakantie naar toe gaat," zei ik met een blik alsof ik zijn verhaal onvoorwaardelijk geloofde. De man keek naar de vermelding 'Beroep: ambtenaar' in mijn pas en gaf deze terug (Het was in die jaren gebruikelijk dat het beroep in een paspoort werd vermeld. Omdat ik bij de gemeente Rotterdam werkte stond er dus 'ambtenaar' in mijn pas. Dat zou zelfs zo zijn als ik vuilnisman was geweest of een hoge ambtenaar was). "Het is in orde meneer, dank u." Glimlachend bij de gedachte dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD. Tegenwoordig AIVD) weer wat had toe te voegen aan mijn dossier stopte ik mijn bewijs van bestaan weg. De controleur draaide zich op de hakken van zijn glimmend gepoetste schoenen om en richtte zijn aandacht op een jongen en een meisje tegenover me die moesten zijn ingestapt toen ik sliep. Hij keek in hun passen en vroeg of ze Duits of Engels spraken.
Was die beroepsvermelding in mijn pas het verschil in behandeling? We hadden alle drie een 'langharig werkschuw tuig' uiterlijk, maar ik was 'meneer u' geweest en zij werden aangesproken met 'jullie'. Ook vroeg hij wat hun middelen van bestaan waren voor verblijf in Nederland en dat had hij mij niet gevraagd. Dat was hem nog nooit ergens aan wat voor grens dan ook gevraagd. Ergens zou wel staan dat je als reizende 'buitenlander' in Nederland een vastgesteld bedrag te besteden moest hebben gebaseerd op overnachtingen in een Hiltonhotel, want de bewaker van zijn gastvrije land haalde misprijzend zijn neus op toen ze hem hun geld lieten zien. "Dat is niet genoeg om in jullie onderhoud te voorzien. Jullie zullen er bij de grens uit moeten." Ze probeerden duidelijk te maken dat een retourkaartje meer kostte dan een maand voorzien in hun onderhoud, maar dat wilde en kon hij zich uiteraard niet voorstellen. "Komen jullie maar mee." Autoritair onrecht! Daar had ik een wapen tegen. Ooit geleerd tijdens het verzet tegen mijn vader en latere dictators. Het werd hoog tijd dat ik me ermee ging bemoeien. "Pardon, mag ik even?" Weer draaide de man zich op de paar vierkante centimeter om alsof er as met kogellagers onder zijn voeten was gemonteerd. Ik volgde die verrichting met stijgende belangstelling. Er lag een niet mis te verstane dreiging in de ogen van de geüniformeerde en het viel me op dat zijn wenkbrauwen dit keer omlaag hingen.
"Waar haalt u het recht vandaan om die mensen er uit te zetten, het zijn mijn gasten, ze logeren bij mij en worden door mij onderhouden. Middelen van bestaan zijn in dat geval niet van toepassing omdat ik verantwoordelijk ben. Hun papieren zijn in orde en u gaat toch niet beweren dat ze gezocht worden wegens hasj bezit?" Mijn stem had blijkbaar zoveel minachting dat hij steeds onzekerder ging kijken. "Neem me niet kwalijk meneer, dat wist ik niet. Ze kunnen natuurlijk met u verder reizen." Hij verdween.
Ja, kijk maar uit voor je baantje met zo'n 'hoge' ambtenaar voor je. Met het gelukzalige gevoel dat het me gelukt was een autoritaire klootzak op zijn plek te zetten nestelde ik me terug in mijn hoekje om m'n verstoorde dutje te hervatten toen het meisje in het Engels vroeg wat er was gebeurd. Ik zei dat het in orde was, dat ze konden doorreizen en vertelde kort wat ik had gezegd. "Maar als hij nou aan je gevraagd had wat onze namen waren?" "Dan had ik die niet geweten, maar aan zulke dingen denken alleen slimme mensen." Ze lachte haar tanden bloot en schudde haar bruine krullen naar achteren. Ze was mooi. "Ik ben John." "Bernt en Maria, we komen uit Zweden," zei ze. Uit haar tas werd een flesje wijn gehaald (toch drugssmokkel?) en ik bezweek voor zoveel verleiding, veegde definitief de slapers uit mijn ogen. "Zullen we het wat gezelliger maken?" vroeg ze en zonder een antwoord af te wachten zette ze twee waxinelichtjes op het deksel van de asbak bij het raam en deed de schijnwerper boven de deur uit.
Ze vertelden me bijna altijd op reis te zijn omdat ze het in Zweden niet uithielden. Als je lang haar had en in een park met vrienden in de zon ging zitten, werd je opgepakt. Ze waren nu op weg naar Amsterdam (hoe was het mogelijk, echte hippies) en gingen daarna door naar vrienden in Frankrijk. "Ik heb gezegd dat jullie mijn gasten zijn. Jullie kunnen dat letterlijk opvatten en langs komen als je wilt. De deur is altijd open en als ik langer weg ben ligt er een briefje wanneer ik terug denk te zijn. Een winkel is in het dorp en de rest vinden jullie wel. Denk om de waakkat die mag binnen of buiten leven en vertel de buurman wel dat jullie vrienden zijn hoewel hij dat waarschijnlijk niet zal vragen, er komen wel meer mensen bij mij langs. Dit is het adres," zei ik, het op de flap van een pakje vloei krabbelend. "Dank je wel en misschien tot ziens," zei Maria. Ze keek me nog lang aan en ik betrapte me erop vurig te hopen dat het 'misschien' zeker werd. Wat was dat nou voor gedoe? Een heel vreemde gewaarwording. Ik hield toch van Hannah? Was ik haar aan het bedriegen met een lief Zweeds meisje? Hoezo bedriegen, ik hield van alle lieve mensen op de wereld. Het flesje wijn was leeg toen we Utrecht naderden en de twee overstapten op de trein naar Amsterdam.
Precies op tijd, met een licht zweverig gevoel van de wijn, moe van de lange reis en de doorstane emoties in Oost-Berlijn begon ik aan mijn nachtarbeid. Ik merkte dat ik Maria niet meer uit mijn gedachten kreeg en een warme tinteling doorstroomde me. Het kon niet waar zijn dat ik haar nooit meer zou zien. 'Maar Hannah dan?' zei mijn onderbewuste. Ik wist niet wat er met me gebeurde, Maria was trouwens samen met haar vriend.
Het was al ver in de middag. Ik lag nog te slapen na de week nachtarbeid toen het tot me doordrong dat de deur van mijn huisje openging en er vreemde stemmen klonken. Ik gaf mezelf een por en onmiddellijk klaar wakker sprong ik uit bed, me niet storend aan het gegeven dat ik naakt sliep, gereed om eventuele inbrekers of overvallers een kop koffie aan te bieden. Beneden, waar de buitendeur zich bevond, was het kleine keukentje van twee bij vier meter met in de hoek een trap naar de voormalige hooizolder die ik bewoonde omdat de resterende ruimte op de begane grond nog steeds in beslag genomen werd door een bouwval van vier bij vijf die ik, in de weinige tijd die me restte sinds ik naast mijn werk de liefde had ontdekt op honderden kilometers afstand, probeerde te herscheppen in een soort woonkamer. Er viel voor kwaadwillenden niet veel meer te halen dan een kleine stereo-installatie, waar ik mijn leven niet voor zou wagen, en mijn leven wat ik zou verdedigen tot mijn laatste snik.
Voorzichtig stak ik mijn hoofd door het trapgat en kreeg bijna een lachstuip, omdat ik me geen andere houding wist te geven. Bernt en Maria. Met rood hoofd zei ik; "Hé, very nice to see you. Moment eh…, kom maar vast boven." Snel schoot ik een broek aan en als hartsvrienden die elkaar jaren niet hadden gezien omhelsden we elkaar. We gingen eten maken, we dronken de meegebrachte wijn, praatten in een mix van Duits, Engels, Zweeds en Nederlands en dankzij de wisselteelt in mijn tuin, met de oppervlakte van een paar keer het huis waar al van alles groeide, was ik in staat een paar toppen wiet uit mijn voorraad te toveren. Ik had drie dagen vrij na een week nachtdienst, het juiste moment voor een feest. Erg laat in de nacht trok ik een paar matrassen onder mijn bed vandaan, die daar altijd klaar lagen voor onverwacht en verwacht bezoek en we sliepen drijvend op wolken van geluk in.
Toen ik wakker werd zag ik dat Maria nog lag te slapen. Zachtjes om haar niet wakker te maken stond ik op en keek naar haar. Haar slaapzak was een stuk weg geschoven en ik zag het engelachtig gezicht omgeven door een uiteen gewaaierde bos krullen, de welving van haar slanke hals, haar schouders, haar borsten. Het bloed klopte gejaagd door mijn aderen, ze was bloedmooi. Voorzichtig liep ik naar haar toe en trok de slaapzak een beetje omhoog. Ze werd wakker of was ze het al die tijd al? "John," fluisterde ze. "Wil je bij me komen liggen?" Natuurlijk wilde ik dat, maar... Even dacht ik aan de waanzin van deze situatie, we kenden elkaar nauwelijks, ik hield van een vrouw in Oost-Berlijn, maar mijn verlangen naar haar was te groot, ze was te mooi, te warm, te begeerlijk, ik was te verliefd. Dit kon niet. Verliefd op twee vrouwen? "Maar Bernt?" "Bernt is een vriend waar ik mee op reis ben, je dacht toch niet dat wij..? Ik heb hem gevraagd weg te gaan omdat ik sinds dat ik je in die trein ontmoet heb je niet kon vergeten en dat weet hij. Hij is in de tuin."
"Ik moet je vertellen dat ik een relatie heb, lieve Maria." "Waar is ze?" "In Oost-Berlijn." "Is het serieus?" "Ik denk het wel." "Je weet het dus niet zeker." "Ik.., shit, sinds die treinreis vorige week weet ik het ook niet meer. Toen ik je zag begon ik over alles te twijfelen, maar ik kan toch moeilijk een relatie hebben met twee vrouwen?" Ze ritste de slaapzak open en hij zag dat ze naakt was. Ze sloeg het dek over ons beiden heen en gaf me alles waarvan ik dacht dat het alleen in dromen bestond en ik gaf haar mijn hart, mijn geest, mijn ziel. Ik gaf haar mezelf. Toen mijn lichaam volkomen in haar was opgegaan en ik betwijfelde of ik nog langer bestond, perste ze zich heftig ineen gekrompen tegen me aan en ik voelde een snik opwellen in haar borst. "Wat is er?" vroeg ik. "Niets, behalve dat ik je lief heb," antwoordde ze. Ik voelde dat er in haar veel moest zijn waar ik nog niet van wist.
Twee weken gingen in zoet geluk voorbij. Bernt wist inmiddels van de situatie met Hannah en ik had hem verteld van mijn twijfels. Volgens Bernt schoof Maria dat probleem opzij, alsof ze er zeker van was dat ik uiteindelijk voor haar zou kiezen. Ze waren een keer heftig met elkaar in het Zweeds aan het praten geweest toen ik uit mijn werk thuis kwam, alsof ze een ruzie achter de rug hadden en ik vroeg of er problemen waren. Bernt zei dat hij aan haar had gevraagd of ze zeker wist dat ze wilde blijven, ik had het gevoel dat er meer besproken was en dat uit vriendschap voor haar niet vertelde. Wel had Bernt een keer gezegd dat ze problemen had, maar toen ik verder vroeg had hij gezegd dat ze dat zelf moest vertellen. Hij besloot verder te reizen naar Frankrijk. Hij hoopte dat hij zich niet te veel was gaan voelen in de stormachtige passie die tussen Maria en mij in gang was gezet. Hij had gezegd van niet. "Het is gewoon tijd om verder te gaan en omdat Maria er voor kiest om bij jou te blijven ga ik alleen verder. Ik hoop dat jullie er uitkomen en het geluk krijgt wat je wenst."

We zaten op mijn bed, luisterden muziek, rookten een joint, streelden elkaar. Deze verliefdheid kon en mocht niet meer eindigen. Ze kwam met haar benen om mijn middel geslagen op mijn schoot zitten en ik voelde mezelf binnen in haar. Ze sloot haar armen om mijn nek. Deze verliefdheid kon en mocht niet meer eindigen. Ze zaten minutenlang stil naar elkaar te kijken, bewust van elkaar, bewust van onszelf, bewust van de eenheid.
Plotseling begon ze te praten. "John, ik wil je iets vertellen wat je nog niet van me weet. Ik heb wat nodig zo af en toe, wil je dat voor me mee nemen uit Rotterdam als je weer naar je werk gaat?" Mijn god, ik wist het, de snik, mijn gevoel. Maar ik vergiste me natuurlijk. "Wat wil je dan?" "Iets sterkers dan wiet," hield ze zich op de vlakte en keek een andere kant op. Nu kwam de snik uit mijn binnenste. Natuurlijk was ik verliefd geworden op een junk.

"Wat zal het zijn liefje, LSD, coke, horse misschien? Je zegt het maar." "Denk je dat je dat te pakken kunt krijgen?" vroeg ze nog serieus ook. Ik voelde me ontzettend kwaad worden, ging rechtop zitten, schudde haar van me af, keek haar aan en met een jankend gevoel van binnen beet ik haar toe; "Morgenochtend pak je je spullen en je dondert op. Ik hou waanzinnig veel van je en kan je niet naar de kloten zien gaan, laat staan dat ik daar nog een handje aan zou meehelpen. Wat mij betreft rook je die hele wiet oogst van me in je eentje op, maar iets anders moet je elders gaan halen." "Maar ik heb het nodig," huilde ze geschrokken door mijn heftigheid. "O, het is dus niet 'af en toe'. Je hebt jezelf nodig en ik hoopte mij een beetje. Begrijp je dat ik nu het gevoel heb met een hoer gevreeën te hebben? Dat je je lichaam aan mij gegeven hebt om betaald te worden met harddrugs? Maar je kan kiezen."
Toen ik uit mijn werk kwam was ze weg. Ik plofte op het bed en jankte. Mijn schokkend lijf kromp ineen tot een ronde bal en ik kroop ver onder de dekens, kroop weg voor de wereld, wilde alleen zijn met mijn verdriet en kwam daar uren niet meer onderuit. Het was al donker toen ik uit mijn hol tevoorschijn kwam. Alles in mijn lichaam deed pijn, was uit elkaar gescheurd en wankelend liep ik naar een van de potten met gedroogde wiettoppen, ging naar het toilet buiten. Schroefde de dop eraf en, zonder dat ik daar ooit een verklaring voor zou kunnen geven, begon de inhoud in de wc te schudden. Ik trok door, ging weer naar binnen om de volgende pot te halen, struikelde over een tas.
"Wat zal het zijn liefje, LSD, coke, horse misschien? Je zegt het maar." "Denk je dat je dat te pakken kunt krijgen?" vroeg ze nog serieus ook. Ik voelde me ontzettend kwaad worden, ging rechtop zitten, schudde haar van me af, keek haar aan en met een jankend gevoel van binnen beet ik haar toe; "Morgenochtend pak je je spullen en je dondert op. Ik hou waanzinnig veel van je en kan je niet naar de kloten zien gaan, laat staan dat ik daar nog een handje aan zou meehelpen. Wat mij betreft rook je die hele wiet oogst van me in je eentje op, maar iets anders moet je elders gaan halen." "Maar ik heb het nodig," huilde ze geschrokken door mijn heftigheid. "O, het is dus niet 'af en toe'. Je hebt jezelf nodig en ik hoopte mij een beetje. Begrijp je dat ik nu het gevoel heb met een hoer gevreeën te hebben? Dat je je lichaam aan mij gegeven hebt om betaald te worden met harddrugs? Maar je kan kiezen."
Toen ik uit mijn werk kwam was ze weg. Ik plofte op het bed en jankte. Mijn schokkend lijf kromp ineen tot een ronde bal en ik kroop ver onder de dekens, kroop weg voor de wereld, wilde alleen zijn met mijn verdriet en kwam daar uren niet meer onderuit. Het was al donker toen ik uit mijn hol tevoorschijn kwam. Alles in mijn lichaam deed pijn, was uit elkaar gescheurd en wankelend liep ik naar een van de potten met gedroogde wiettoppen, ging naar het toilet buiten. Schroefde de dop eraf en, zonder dat ik daar ooit een verklaring voor zou kunnen geven, begon de inhoud in de wc te schudden. Ik trok door, ging weer naar binnen om de volgende pot te halen, struikelde over een tas.
"Verdomme nog te beroerd om haar spullen op te ruimen," foeterde ik. Haar spullen? Hoe kan ze nou weg zijn zonder haar spullen? Met een nog angstiger voorgevoel kleedde ik me snel aan, sprong in mijn auto en waggelde zo snel als een eend zich dat kan veroorloven naar Rotterdam. Natuurlijk was ze langs geweest bij Frans en Liesbeth die ik een keer samen met haar had bezocht. "Ze was aan de deur, had duidelijk gebruikt en vroeg huilend of jij hier was. Ik heb gezegd dat ze hier kon wachten of haar terug brengen als ze dat wilde, maar ze zei dat ze zelf wel weer zou gaan. Denk je dat er wat gebeurd is?" "Een heleboel, maar het komt wel goed, ik heb het gevoel dat ik weet waar ze is." "Misschien is ze inmiddels al weer thuis." "Nee, ze is hier vlakbij denk ik, bedankt." Toen ze een keer samen in Rotterdam waren was ze stil blijven staan voor het Hofplein theater om met glinsterende ogen het verlichte glasmozaïek te bekijken. 'Mooi hè' had ze gefluisterd en met haar armen om me heen geslagen hadden ze een tijd staan kijken, hoewel ik me heel wat mooiere dingen kon voorstellen. Mijn geestelijke kracht was weer aanwezig. Ik wist waar ik haar moest zoeken.
Een zielig hoopje mens zat op het betonblok midden op het koude, tochtige plein, haar starende ogen gericht op het kleurig mozaïek. Mensen liepen, na heel even schichtig naar haar te kijken, snel en hoofdschuddend door. "Maria," zei ik zacht. "John." Ze keek me niet aan, wist dat ik het was die naast haar stond. Mijn naam kwam eruit als een lang ingehouden zucht en trillend over haar hele lichaam begon ze hartverscheurend te huilen. Ik ging naast haar zitten en nam haar in mijn armen. Ze was koud, ijskoud, als een dode, moest hier al die tijd stil hebben gezeten. "Ik kan het niet, John. Ik wilde zo graag, maar ik kan het niet. Nu moet ik weg hè?" "Kom," zei ik en trok haar omhoog, "we gaan naar huis."
Ze zat rillend tegen de elektrische radiator met een deken om zich heen en had constant dezelfde bladzijde van hetzelfde boek 'De Kleine Johannes' voor zich liggen. Dat had ik in het Engels kunnen kopen voor haar in de hoop dat ze daarin wat afleiding vond. Vertwijfeld vroeg ik me af of dit het was wat ik gewild had. Ik meldde me ziek om bij haar te kunnen zijn, probeerde haar te laten eten, maar er drong nauwelijks iets tot haar door. Dagen lang zaten en sliepen we in de slaapzakken, met onze rug tegen het kacheltje, zij weer dezelfde pagina van hetzelfde boek voor zich. Ook had ik een stapel papier, kwasten en verf neergelegd, want ik onderschreef ten volle wat ik ooit in een boek had gelezen. Het was, voor zover ik had onthouden, een tegenstander uit de school van Freud geweest die verkondigde dat het noodzakelijk was om je creatief te uiten bij moeilijkheden in en met jezelf. Soms verfde ze er lustig op los met grote streken om er vervolgens kwaad een prop van te maken. Wat mij betreft mocht ze van de hele zolder een schilderij maken. Dat leverde soms mooie kunstwerken op had hij ervaren. Ook mijn oude gitaar en bongo stond onder handbereik.
Soms greep ze me plotseling beet met een kracht die ik niet achter het tengere lichaam had gezocht, zette haar nagels in mijn arm en schreeuwde; "Ik heb het nodig, verdomme, ga het voor me halen. Wie denk je wel dat je bent? God?" "Ik kan bij je zijn, meer niet. Je kan alleen jezelf helpen." Ze timmerde met haar vuisten op mijn borst, sloeg me, trok aan mijn haren. Daarna stortte ze snikkend in en fluisterde met nauwelijks hoorbare stem; "Help me John. Ik red het wel hè?" Ik omhelsde haar en samen wiegden we heen en weer tot ze in slaap viel, terwijl ik eindeloos herhaalde; "Je redt het Maria, je redt het wel." Soms vroeg ik me af of ik er geen 'professionele' hulp bij moest halen, maar iets in me zei dat we dit samen moesten doen.
Hoe lang ging er zo voorbij? Ik raakte het begrip tijd volkomen kwijt. De dagen en nachten vloeiden in elkaar over. De zomer kwam elke dag dichterbij en ik moest nog zoveel regelen. Natuurlijk had ik haar verteld van Hannah en dat ik een tijd weg moest. "Je gaat naar je Duitse hoer hè!" had ze vol haat gekrijst en ik had haar bijna geslagen, maar een kus gegeven en gezegd; "Ik weet het ook niet meer, ik hou veel van haar en hou veel van jou, maar daar heeft het allemaal niets mee te maken. Ik heb iets beloofd wat ik je niet kan en mag vertellen. Ik moet dat nakomen. Vertrouw me nou maar gewoon." Ik zat doodmoe, ongeschoren en met wallen onder mijn ogen naast haar tegen de kachel, af en toe weg dommelend, troostend tegen haar te praten, toen ze begon te ijlen. Ze sloeg volkomen wartaal uit, weer fluisterde ik bemoedigende woordjes toe en wiegde haar in slaap. Het kon niet lang meer duren of ik was er even erg aan toe.
Op een ochtend kwam ik boven met een blad koffie en broodjes en liet het van schrik bijna op de grond kletteren. Ze heeft de bladzijde van het boek omgeslagen! Ze zit te lezen! Ik wist het zeker, omdat ik al die tijd tegen dezelfde pagina had moeten aankijken. Als ik soms een poging deed het voor haar om te slaan, duwde ze bruusk mijn hand weg en bladerde weer terug. Vele malen had ik proberen te doorgronden waarom dit was, het haar gevraagd, maar ik kreeg geen antwoord. En nu lag er een maagdelijk nieuwe bladzijde voor haar en vroeg ze met vaste, heldere stem; "Hoe kom je aan dit boek?" "Dat heb ik voor je gekocht. Je hebt het gered Maria, je hebt het gehaald, nu doorzetten!" "Ja, WE hebben het gehaald, lieve John."
Ik zonk op mijn knieën en omhelsde haar. Alle emoties kwamen naar buiten. We lachten, huilden, werden nat van elkaars tranen, veegden die teder weg van elkaars gezicht, dronken elkaars verdriet en geluk. Ik droeg haar als mijn bruid in de eerste huwelijksnacht naar het bed en we kleedden elkaar uit, langzaam, voorzichtig, we hadden alle tijd van de wereld. De koffie werd koud. We sliepen een dag en een nacht naakt in elkaar weggekropen alsof het de eerste en laatste keer zou zijn. In de dagen die volgden ontwikkelde Maria een alles willen weten nieuwsgierigheid. Ik ging weer naar mijn werk en zij las in een ruk het boek uit, vroeg naar dingen die in Nederland gebeurden, wat voor werk ik deed, wilde mijn familie leren kennen, vermeed het Oostblok probleem. Zo gingen de dagen voorbij.
Ze stonden in de keuken samen ontbijt te maken toen ze vroeg; "John, stel dat ik ziek word, wat gebeurd er dan?" "Ik zou het echt niet weten. We trouwen gewoon, dan ben je via mij verzekerd," antwoordde ik luchtigjes, "Waarom?" "Ik vraag me zulke dingen af, hoe zit het hier bijvoorbeeld met abortus? In Zweden is dat vrij." "Officieel is het nog steeds verboden, maar er zijn klinieken die het doen en het wordt oogluikend toegestaan." "Wat vind jij daarvan?" "Ik vind het erg dat het moet gebeuren, maar ook dat een vrouw dat zelf moet bepalen hoewel ik als man wel eens merk dat makkelijk te kunnen zeggen. Bij een man ligt net zo goed verantwoordelijkheid. Een kind verwekken doe je wel met z'n tweeën." "Wat vind je van kinderen?" "Ik ben zeven jaar getrouwd geweest, nee nog steeds getrouwd omdat die scheidingsprocedure nogal lang duurt. Zij wilde heel graag kinderen, maar ik niet. Misschien omdat ik in de oorlog ben geboren? Door de atoombom dreiging? Vietnam? De klerezooi in de wereld? Ik weet het niet, ik vind kinderen heel leuk, ik hou van ze en misschien juist daarom kan ik de verantwoordelijkheid niet opbrengen ze zelf te hebben in deze troep." "Kom laten we gaan eten," zei ze zich eensklaps van me afwendend. Wilde ze iets anders zeggen? Hoorde ik een trilling in haar stem?
"Maria, ik heb je al gezegd dat ik over een paar weken een tijd weg moet en wil er met je over praten. Ik wil graag weten wat jouw plannen zijn. Wil je hier blijven tot ik terug kom? Wil je met me verder daarna?" "We kunnen samen op reis gaan, de wereld rondtrekken." "Daar hebben we het al eerder over gehad. Dat kan ik nog niet. Ik heb een baan en die moet ik houden omdat ik het geld nodig heb voor dat wat ik moet gaan doen. Misschien kunnen we daar verder over denken als ik terug ben." "Dan is het te laat." Het werd ijskoud in de kamer en ik voelde dat er een andere reden moest zijn dan mijn tijdelijk weggaan. Vertrouwde ze me niet? Wist ze dat er problemen zouden ontstaan als het me lukte Hannah hierheen te krijgen? Het moest haast wel omdat ook ik beslist niet wist hoe het verder zou gaan. Toch kon ik niet anders handelen dan dit stukje af te maken en daarna verder te zien. "Waarom?" "Je houdt niet van me, anders zou je bij me blijven." "Verdomme Maria, hou daar over op. Ik heb je meer lief dan wat ook maar... ach shit, laat maar. Ik ga het niet weer uitleggen." "Ik ga Bernt en zijn vrienden in Parijs bellen om te vragen of ze me op komen halen." "Je gaat dus een tijdje op reis en daarna?" "Er is geen daarna, ik kom niet meer terug." De ijspegels, die zich aan de zolderbalken gevormd hadden braken krakend af, suisden met duizelingwekkende snelheid naar beneden, de scherpe punten drongen van alle zijden mijn lichaam binnen, bevroren mijn hart, vielen kletterend in duizenden messcherpe stukken aan diggelen.
Toen ik een paar dagen later uit mijn werk thuis kwam stond er een auto met een Frans kenteken voor de deur. Bernt en twee vrienden zaten binnen, niemand zei een woord. Maria huilde en bonkte met haar vuisten tegen de dakbalken, hard alsof ze zichzelf pijn wilde doen. Ik sloeg een arm om haar heen, maar ze schudde die van haar af en zei; "Ga weg, laat me met rust, ga weg." Ik wist dat het voorbij was en ging een stuk lopen. Ergens op de dijk ging ik zitten en urenlang stortte ik mijn tranen in het gras tussen mijn voeten, mompelde met tussenpozen: "Maria, waarom?" Toen ik terug kwam was ze weg. Voorgoed. Lange tijd zou ik me afvragen of ik me vergist had en Maria gewoon een jaloers, egoïstisch, verwend kreng was die haar zin moest hebben. Later kwam ik er achter wat de werkelijke reden van haar gedrag was.
Op 10 Augustus 1973 kwam er een treurige mededeling van Liesbeth en Frans. "De grensposten van Tsjecho-Slowakije en Hongarije zitten bij elkaar, er is geen niemandsland meer." Verslagen hoorde ik het verhaal aan, daar was mijn hele plan op gebaseerd, als een kaartenhuis stortte het in elkaar. "Ik moet er toch naar toe, het gaan vertellen, misschien valt er iets anders te verzinnen." "Neem in ieder geval onze paspoorten mee en hou ons op de hoogte als je daar bent." "Jullie weten wat ik ervan vind, al jullie moeite voor niets." "Niet voor niets, we hadden een leuke vakantie en wie weet wat je er nog van maakt." Die nacht lag ik wakker, het bracht geen oplossing. Ik de slimme die het systeem wel even in de zeik zou zetten. Ik, die alles perfect had uitgestippeld, was zelf in de zeik gezet. Een diepe neerslachtigheid maakte zich van me meester. Maria weg, dit mislukt, het had allemaal geen zin meer. Zou ik er maar een eind aan maken? Nooit! Ik moest vechten.
De volgende morgen begon ik de auto die ik geleend had te laden met alles wat toeristen uit het Westen normaliter geacht worden bij zich te hebben, kleding, cosmetica, speelgoed. De twee paspoorten verborg ik zorgvuldig in een luidspreker van de cassetterecorder. Als ze gevonden werden zou ik zeggen ze gestolen te hebben, de lieve eigenaressen hadden al genoeg voor me gedaan. Mijn eenzame reis over de autobahn naar Plzen verliep zonder moeilijkheden en op een stil plekje in een hoek van de camping zette ik de geleende bungalowtent op.
De anderen arriveerden precies op tijd. Het was waarschijnlijk al van mijn gezicht te lezen dat er iets mis was en toen ik het verteld had zaten ze lange tijd voor zich uit te kijken. Toen zei Hannah; "Laten we in ieder geval gewoon vakantie houden, de kinderen hebben dat nodig en ik ben blij dat we weer even bij elkaar zijn." Ze wist natuurlijk niets van Maria omdat we geen contact hadden gehad, maar voelde dat er van alles aan de hand was door mijn houding. Ik zou haar alles vertellen, maar dat kwam later wel, voorlopig hadden we andere dingen aan ons hoofd. "Hebben jullie ook visa voor Hongarije en Roemenië?" Dat werd bevestigend beantwoord en ik stelde voor om dan maar een grote reis te gaan maken en te bekijken of er onderweg iets te verzinnen viel.
Er ging een week voorbij. We bekeken Boedapest, reden door dorpjes, over snel- en landwegen en naderden de grens van Roemenië zonder duidelijk doel. We passeerden de douane van Hongarije. Die vroeg de twee vrouwen na een blik op hun Oost-Duitse paspoort wat ze bij mij in de auto deden. Ze vertelden een lift van me te krijgen tot Timisoara en hij liet ons door. Met een schok realiseerde ik me in een niemandsland te zijn, een weg van ongeveer een kilometer met een lange file auto's strekte zich voor ons uit. In de verte was de Roemeense grenspost te zien. De rij schoof langzaam op. Voor het eerst in dit bewuste leven raakte ik in paniek. "Verdomme, ze zitten hier niet bij elkaar," schreeuwde ik, "vlug kleed je om, gooi je papieren weg." Zenuwachtig begon ik de bergplaats van de passen open te schroeven. Ineens leek de file schrikbarend snel vooruit te gaan. Er was te weinig tijd! Nog maar een paar honderd meter! Water spoot uit de poriën van mijn lichaam. Het bloed bonkte in mijn slapen. Vlug! Dit ging fout! Met bloed doorlopen ogen keek ik om en zag de wriemelende lijven die probeerden zich in de westerse spijkerbroeken te wringen. "Stop, dit kan niet!"
Hannah had haar donkere haren nog, de foto in haar paspoort was van een hoogblonde vrouw, ze leek er sowieso niet op maar zo helemaal niet. De kinderen waren klaarwakker en kwebbelden Duits tegen elkaar. In de paspoorten stonden de verkeerde stempels met de verkeerde datum. Dit zou allemaal fout gaan. Vlug herstelden we de paniekerige handelingen en net voor we aan de beurt waren had ik de laatste schroef weer op zijn plaats zitten. Mijn handen waren kletsnat toen ik de douane een Nederlands en twee Oost-Duitse passen overhandigde.
Het was al donker toen we op de camping in Timisoara aankwamen. We bouwden de tent op en stopten de slapende kinderen in bed. We zaten te praten over deze tweede teleurstelling. Het had gekund 'als' mijn vrienden deze reis gemaakt hadden, 'als' de stempels in de paspoorten hadden gestaan, 'als' we het maar geweten hadden, als, als. "Ik vind dat we eruit moeten," zei Hannah, "de grens met Joegoslavië over lopen. Jij pikt ons aan de andere kant op. We zijn al zo ver, we moeten het erop wagen. We hebben niet zoveel tijd meer. Als ik niet terug kom op mijn werk gaan ze zoeken en dan is alles over." Ingrid was het met haar eens, ik zag allerlei bezwaren, de kinderen, de grote kans neergeschoten te worden. Ik wist dat vluchtelingen in Joegoslavië opgepakt en zonder pardon de grens terug over werden gezet, 'als' het al lukte om er uit te komen, maar ik wist ook niets anders. Terug konden ze niet, de schepen waren achter hen verbrand. Ze besloten de volgende dag bij de grens te gaan kijken.
Met mijn ogen tegen de verrekijker gedrukt tuurde ik de grens af. We lagen uit het zicht achter bosjes. De kinderen speelden met het zand van het pad bij de auto. "We kunnen door dat maïsveld daar, dat loopt over de grens door. Zie je die spoorlijn daar? Die kunnen we als richting gebruiken. Waar loopt die naar toe?" "We zitten hier vlak bij Jimolia aan de andere kant ligt Kikinda, daar splitst de lijn zich naar Hongarije en naar Belgrado," zei ik na een blik op de kaart. "Goed, Kikinda, daar tref je ons. We naaien rugzakken om de kinderen in te dragen. We geven ze de slaaptabletten die ik heb meegenomen, zodat ze stil zijn." Ik smeet de verrekijker en de kaart neer en liep naar de auto, ging weer terug.
"Het is waanzin, verdomme, ik wil niet dat jullie kogels in je rug krijgen, heb je er al aan gedacht dat de kinderen dan het eerst geraakt worden? Denk je dat die spoorlijn niet bewaakt wordt? Er moet een andere manier zijn." De heftigheid waarmee ik dit zei deed de kinderen opkijken. "Is John boos?" vroeg Barry. "Ja een beetje, ga maar weer spelen, we moeten nog even praten." "Je weet dat er geen andere manier is John. Jeetje, je oorspronkelijke plan is mislukt, geef dat toch toe en wij willen en kunnen niet meer terug. Laat ons het maar op onze manier doen en help ons daarbij als je wilt." "Is het zo erg dat je dit risico er voor over hebt?" "Of je nou opgesloten zit in een cel van twee bij twee of in een land waar je niet uit mag, je blijft het gevoel hebben opgesloten te zitten, nog afgezien van alle andere dingen. Wat zou jij doen als je opgesloten werd?" "Je hebt gelijk, proberen te ontsnappen." "Met risico's?" "Met risico's, maar zo weinig mogelijk. Laten we nog een stuk doorrijden, even verder kijken." "We hebben al veel gezien en hier stond al een bord 'Grensgebied, Verboden Toegang', misschien verpesten we alles wel." "We zitten in een Nederlandse auto, onze papieren liggen op de camping. Jullie houden je mond, je kent geen Duits of Engels. Ik zal doen of ik er niet veel van begrijp." "Maar de kinderen." "Zeg tegen ze dat wat er ook gebeurt ze hun mond moeten houden als iemand iets vraagt. Beloof ze een reusachtig ijs als dat ze lukt."
Ik startte de auto, zo gespannen als een te strak opgewonden veer op het punt van springen, reed het zandpad verder af. Door het spelen en het eentonig gebrom van de motor vielen de kinderen al snel in slaap. Gelukkig een zorg minder. Plotseling sprong er uit het struikgewas langs de kant een bewapende soldaat op de weg. Hoewel ik zoiets had verwacht schrok ik heftig en begon te zweten toen de soldaat zijn geweer op de voorruit richtte. Ik remde, stapte uit met mijn handen duidelijk zichtbaar voor hem hoog geheven. Ik deed zo onschuldig mogelijk, mijn schouders optrekkend alsof ik hier helemaal niets van begreep. "Verboten," zei de soldaat, zijn geweer nog steeds beangstigend recht op me gericht. "Verboden? Toerist! Rond rijden, kijken," zei en gebaarde ik met mijn handen rondjes makend en op mijn ogen wijzend. "Nein, nichts, ist verboten." Zijn paar woorden Duits lieten geen twijfel bestaan over de bedoeling maar toch bleef ik volhouden dat ik het niet begreep. Waarschijnlijk raakte hij er van overtuigd dat we toch niet de verraders van de socialistische heilstaten waren door deze te willen ontvluchten, of CIA spionnen die het grensgebied in kaart brachten want hij liet zijn wapen wat zakken en gebaarde 'wachten'.
Even later keerde hij terug met een man in een uniform waarop wat meer strepen en sterren blonken. In het Duits begon die te vragen wat het probleem was. Ik legde uit dat we in de buurt op een camping stonden en wat rond reden om zijn mooie land te bekijken, maar we schenen iets verkeerd te doen. Hij vroeg onze papieren. "Die nemen ze in op de camping en krijg je terug als je vertrekt." Wel liet ik mijn rijbewijs zien. Gelukkig kwam de officier niet op het idee om de, aan zijn koppelriem bungelende, radio te gebruiken en het te controleren. Zo zou hij vrij simpel te weten kunnen komen dat ik hem maar wat op zijn onberispelijke uniform mouw stond te spelden. Geduldig begon hij die domme toerist uit te leggen dat die zich in het Grensgebied bevond, wat verboden was en dat ik terug moest rijden. "Kunt u me zeggen waar ik ben?" vroeg ik, me nog steeds van de domme houdend. Geïmponeerd door de precisie van de westerse kaart van 'zijn' verboden grensgebied, wees hij na een tijdje bewondering de weg. Een klein stukje doorrijden en de eerste zandweg linksaf, kwam hij op de autoweg uit. Vandaar wees het weer vanzelf. Hem bedankend voor de uitleg en behulpzaamheid nam ik hartelijk afscheid en reed langzaam de hobbelige weg af. Hannah en Ingrid giechelden zenuwachtig en gaven hem een kus als ovatie voor het toneelspel. Ik rook het angstzweet onder mijn armen.
"Willen jullie doorgaan?" Niet begrijpend staarden ze me aan. "We zijn voorbij de controle, we rijden door, erover heen, laten die spullen op de camping barsten. Als we erover heen zijn verstoppen jullie je en ga ik terug om de papieren te halen. Het is alleen mijn pas die daar ligt, ik kan in Belgrado ook zeggen dat die gestolen is." Natuurlijk geloofde ik het verhaal zelf niet, maar optimisme was een motor tot durf. Aan de linkerkant was de afslag die hem gewezen was. Gelukkig niet echt goed zichtbaar, zodat ik misschien nog aannemelijk kon maken hem gemist te hebben.
Een paar honderd meter verder zakte dit optimisme ineen. Een bewegend stipje voor hun op de weg. Ik pakte de kijker en zag een hardlopende soldaat onze richting uit draven. Eerst ontstond teleurstelling, dan weer bijna paniek. "Omdraaien, weg wezen!" "Vlug naar die zijweg." Bijna gaf ik toe aan de reacties, mijn hersenen draaiden op volle toeren. "Uitstappen," zei ik toen. De kinderen sliepen gelukkig nog steeds. Snel vouwde ik de kaart open op de motorkap en we bogen ons, op mijn aanwijzing, zorgelijk over het plat getekende landschap, met elkaar discussiërend en we gebaarden naar de werkelijkheid om ons heen. Het moest er toch wel erg op lijken als zouden we volkomen verdwaald zijn. Zwetend en hijgend kwam de soldaat aan puffen. Alsof ik verwachtte dat hij ons voorbij zou rennen liep ik hem met de kaart tegemoet, m'n armen ten hemel geheven als een roepende in de woestijn. Ik wilde graag vermijden dat er alweer een wapen op me werd gericht, zeker nu ik vermoedde dat zijn vingers wel zouden trillen na al dat geren. Ik probeerde niet te letten op de communicatieapparatuur, misschien was dat ding alleen voor de show. Maar hij trapte in 'mijn' show en begon omslachtig uit te leggen dat we onmiddellijk terug moesten, ze waren in ZWAAR verboden gebied, er lagen mijnen op deze weg. Mislukt, alweer mislukt. Ik keerde de auto en reed terug naar de camping.
In het vliegtuig zitten vijf personen, een man, twee vrouwen en twee kinderen. Er is geen piloot, geen stewardess, niemand verder. Het vliegtuig is bezig met een noodlanding maar het gaat mis. Een wiel vliegt van het gestel en rolt over de baan, daar gaat een tweede wiel. Als een film die steeds langzamer wordt afgedraaid vertraagt het beeld zich. De vleugels breken een voor een af en buitelen de kant in. Nog langzamer zijn de beelden. Stukken van de romp vliegen alle kanten op, alles wordt uiteen gereten tot slechts vijf mensen stuiterend over de landingsbaan rollen. Het gebeuren is nu vertraagd tot een zeer langzaam beeld voor beeld afdraaien. Twee vrouwen en twee kinderen proberen zich aan elkaar vast te grijpen, maar worden stukje voor stukje uit elkaar gescheurd. Delen van lichamen vliegen alle kanten op. Dan staat het beeld stil. Er is slechts een wuivend maïsveld in de vroege ochtend. De opkomende zon kleurt het veld dieprood. Wild zoekend baant iemand zich een weg tussen de scherpe stengels, de dauwdruppels die aan de bladeren hangen maken hem kletsnat. Dan ontdekt hij tot zijn ontzetting dat het bloeddruppels zijn. Het veld is rood van het bloed. Kraaien cirkelen boven zijn hoofd.
Badend in lichaamsvocht werd ik wakker en lag naar het tentdak te kijken, hoorde de rustige ademhaling van de andere vier. Deze nachtmerrie is wel de meest heftige die ik tot nu toe had gehad bij mijn weten. Meestal herinnerde ik me dromen niet meer of hoogstens wat flarden, maar als het wel zo was had het altijd een betekenis gehad. Het bleef in mijn kop rondcirkelen en na een half uur wist ik dat ik niet meer zou kunnen slapen en begon te denken. Er moest een andere manier zijn, die grenspost tussen Roemenië en Hongarije, daar moest wat mee te doen zijn. Ik wist ook wat, het lag vlak voor in mijn bewustzijn, maar het wilde niet verder komen. Uren lag ik, steeds weer vastlopend op hetzelfde, de ontbrekende stempels, in de warme slaapzak.
Ik voelde een ijskoude wind, alsof de tent en de slaapzak verdwenen waren en ik naakt in de sneeuw lag. Ik rilde. Toen trof een hamerslag me vol in de hersenen. Dat was het! Snel overdacht ik het nog eens, was ik niets vergeten, zag ik niets over het hoofd? Nog een keer liep ik het door en nog een keer. Toen liet ik hem het idee bewust worden. "Ik heb het!!!" Hannah en Ingrid zaten geschrokken recht overeind, de kinderen bewogen onrustig in hun slaap.
"Ik heb het gevonden," zei ik nog een keer, maar nu wat decibels minder. Ik rijd naar Belgrado. Daar ga ik naar de Roemeense en Hongaarse ambassade. Ik doe net of jullie aangekomen zijn via Belgrado en met mij door deze landen willen reizen en vraag visa. Doordat ik uit Roemenië ben gereisd weet ik hoe het uitreis stempel eruit ziet en dat is dan het enige wat we hoeven na te maken met een andere datum uiteraard. Het luistert ook niet zo nauw, omdat het erg onwaarschijnlijk is dat de Hongaarse douane, waar we de passen voor het eerst hoeven te tonen, zal letten op de precisie van de stempels van het land daarvoor. Verder halen we dezelfde truc uit als we van plan waren." Hijgend door de snelle woordenstroom wachtte ik een moment om de volle betekenis van mijn verhaal tot de slaperige vrouwen te laten doordringen. Dan, gejaagd alsof ik direct op pad moest, kwamen de ideeën en instructies. Wat ik mee moest nemen, waar ik aan moest denken, inkt in de kleuren van de stempels, tekenpen, vloeipapier. De rest van de nacht sliepen we niet meer. Toen het licht werd reed ik naar Joegoslavië.
"De ambassadeur is niet aanwezig, er kunnen dus geen visa afgegeven worden," zei de vrouw die de deur van de Roemeense ambassade voor me open gedaan had, "maar het is geen enkel probleem, u kan uw visum ook bij de grens krijgen." Nee, dat kan niet! "Ik heb het liever van te voren geregeld, ik kom over een paar dagen wel terug." Toch weer een onvoorziene tegenslag en in mezelf vloekend ging ik naar de ambassade van Hongarije. Het was druk en toen ik eindelijk aan de beurt was en de drie paspoorten aan de man achter het loket overhandigde zei die; "Dat gaat niet, visa moeten persoonlijk worden aangevraagd." Er gierde een wervelwind door me heen. Nee, niet alles kon fout lopen. Snel, een verklaring! "Mijn vriendinnen zijn inkopen aan het doen en de stad aan het bezichtigen." "Dan moet u ze gaan zoeken en ze dit in laten vullen." Hij overhandigde me drie formulieren met de mededeling; "Wel opschieten als u ze vandaag nog wil hebben, over twee uur sluiten we."
Buiten in de zon vulde ik de formulieren in, zoveel mogelijk in verschillende handschriften, beantwoordde onzinnige vragen als 'meisjesnaam van de moeder' en maakte de handtekeningen uit hun paspoorten na die ik had meegenomen. Ruim op tijd stond ik weer in de rij. Ik was bewust voor een ander loket gaan staan en deze keer nam de man de paspoorten en formulieren zonder verder iets te vragen mee naar een bureau en begon de bladzijde vullende stempels te plaatsen. Ik moest het verplicht te besteden bedrag per dag betalen en kreeg daarvoor wat velletjes papier die ik bij een bank in Hongarije kon inwisselen voor geld. Hoewel ik dat voor deze visa niet nodig had kocht ik alvast verschillende kleuren inkt, in de hoop dat de goede kleuren te mengen waren en de andere spullen en begon aan de honderdzevenenvijftig kilometer lange tocht terug naar Timisoara. Bij de grens kocht ik, in het daarvoor bestemde hokje, een zegel die in mijn pas werd geplakt, er werd daar overheen wederom een pagina grote stempel geplaatst en ik kon doorrijden. Op de camping aangekomen probeerde ik mijn stem zo optimistisch mogelijk te laten klinken en te vertellen dat ik over en paar dagen weer naar Belgrado terug zou moeten, maar dat het dan wel geregeld zou zijn. Ze waren blij omdat het ene visum gelukt was.
"Nee, de ambassadeur is nog niet terug," zei dezelfde vrouw. "Kunt u zeggen wanneer hij weer aanwezig zal zijn?" "Nee, hij had al terug moeten zijn, maar er zal wel iets belangrijks zijn. Hij heeft laten weten dat het minstens nog een week en misschien nog langer duurt. Maar zoals ik u al zei is het geen enkel probleem om aan de grens uw visum te krijgen." Dat is verdomme wel een probleem, mens. Ik merkte dat mijn vasthoudendheid achterdocht begon op te wekken en haar netjes bedankend voor de moeite liep ik met lood in mijn schoenen terug naar de auto. Wat nu? Alles verloren? Ze konden niet wekenlang wachten, dan zouden de vrouwen en kinderen als vermist worden opgegeven en het zou niet moeilijk zijn het spoor te volgen. Met bezwaard hart om dit treurige nieuws te moeten vertellen reed ik langzaam weer naar Roemenië me suf piekerend om een oplossing te vinden.
Honderden meters voor de grens stond ik opeens in een file. Het was heel erg druk en de douane had er zin in. In controleren dan. Overal waren mensen uitgestapt en zaten in de zon, zo langzaam ging het. 'Als je nou eens...' Nee, dat gaat niet, ze zullen het door hebben. De rij stond nog steeds stil. 'Maar als je niet waagt win je niet.' Toen stapte ik met drie paspoorten uit de auto en slenterde naar het bekende hokje. "Ik moet hier drie visa zegels kopen, volgens die mensen daar," zei ik vaag met mijn duim over mijn schouder wijzend en liet de man de passen zien. De man achter het minuscule loket scheurde drie zegels uit een boekje en nam het verschuldigd bedrag in ontvangst en ik slenterde onverschillig terug. Toen ik in de auto zat sloot ik mijn ogen en een diepe zucht waaide tegen de voorruit. Dat was stap één. Snel verborg ik de twee paspoorten met de zegels. Ver voor me waren ze klaar met de auto die aan een grondig onderzoek was onderworpen en de file schoof naar voren. Wat sneller nu, nee, heel snel. Ze lieten een enorme hoeveelheid auto's door na een vluchtige blik in de paspoorten, ik had erg veel geluk gehad. Blijkbaar was ik voorlopig ook de laatste die de grens over wilde. Achter me stond nog steeds niemand.
Dat deed de man in het hokje bedenken dat hij wel even een sigaret kon roken op het bankje in de zon. Mijn nekharen gingen overeind staan, mijn hart ging wild tekeer. Hij ziet het, hij ziet dat ik alleen ben in de auto, ik ben erbij. Het dreunde constant door me heen. Ik zakte een beetje onderuit om me te verbergen, trok mijn jasje uit, deed mijn hemd anders, stopte het lange haar achter mijn oren. Mijn auto stond nu vlak naast de man, ik transpireerde hevig. Nu! Nu ziet hij het, laat hij het alsjeblieft niet door hebben. De man keek naar mijn auto, keek naar binnen ... "Paspoort alstublieft!"
Ik schrok me rot toen de stem aan de andere kant door het geopende raam klonk en met trillende vingers overhandigde ik het gevraagde. De douane bladerde het door. "Waarom gaat u elke keer heen en weer?" Die vraag zou onontkoombaar een keer komen. Daar had ik me op voorbereid. "Vrienden van me zouden aankomen op het vliegveld van Belgrado, maar ook deze keer waren ze er weer niet. Mijn spullen staan op een camping in Timisoara. Nu ga ik maar alleen op reis door Roemenië." Hij nam mijn pas en de zegel mee naar binnen en verscheen een paar minuten later weer. "In orde, doorrijden." De triomf uitte zich een ogenblik later, toen ik buiten gehoor een woeste kreet slaakte. Het was gelukt! Nu zou het verder goed gaan.
Gebogen zaten we over de drie reisdocumenten bij het licht van een paar kaarsen als volleerde vervalsers stempels na te maken. Ingrid had de meest vaste hand en een vel papier werd vol gekrabbeld met probeersels. Eindelijk was ze tevreden en met mijn pas als voorbeeld verschenen de visa lijn voor lijn, kronkel voor kronkel, letter voor letter. Ze moest nu het hele stempel natekenen en ook nog twee keer, maar met veel geduld, vloeken en steunen lukte het, compleet met in- en uitreis stempel. Uren later besloten we, redelijk tevreden even te gaan slapen, de volgende dag het haar van Hannah te laten blonderen en de sprong te wagen.
In het daglicht van de volgende ochtend zagen we tot onze schrik dat de kleur van de inkt anders was opgedroogd dan het origineel. Daar hadden we niet aan gedacht, bij het kaarslicht had het perfect geleken. Dan maar de grens over als het in de avond begon te schemeren, het moest nu lukken. De waterstofperoxide vrat de hoofdhuid van Hannah dusdanig aan dat ze de hele verdere dag pijn had en huilde om het verziekte haar. Ruim voor we de grens bereikten stopten we. Het was nog te vroeg, te licht. Hannah gaf de kinderen de slaaptabletten en we speelden wat met ze. Een tijdje later begonnen ze te wankelen. Ze stonden op, zakten door hun knieën, probeerden weer op te staan, maar hun benen droegen niets meer. Bang dat ze zichzelf zouden bezeren, werden ze achterin de auto gelegd. De zon ging onder, vol spanning gingen we op weg.
Een paar uur later passeerden we de grens van Roemenië en konden zelfs zonder aangehouden te worden door rijden. Nu ging het gebeuren. Alles was voorbereid, ze hadden de westerse kleren al aan. De persoonsverwisseling was een kwestie van minuten en ik hoefde nauwelijks vaart te minderen om het te laten plaatsvinden. In het flauwe licht van het grenskantoor reikte ik de drie Nederlandse paspoorten over aan de douanebeambte. Die bladerde ze even door en ... ging er mee naar binnen! Door de hoge ramen van het kantoor zag ik een enorme batterij tl-lampen waarmee een gemiddeld dorp ruim verlicht zou kunnen worden. Ingrids dochtertje werd wakker en bleef wakker. Ik stapte uit de auto, hield het niet meer uit. Ik was geen allround crimineel. De rillingen liepen over mijn rug, wat duurde het lang. Ik keek naar de deur en verwachtte steeds een paar soldaten naar buiten te zien komen, probeerde door de hoge ramen naar binnen te kijken. Wat gebeurde daar? Wist ik maar wat ze aan het doen waren!!
De deur ging open en de man kwam, op z'n gemak een sigaret rokend, met de passen naar hen toe en gaf ze me. Tienduizend kilo viel van me af. Had ik me daar zo druk om gemaakt? Zoals de meeste Hongaren, gek op kinderen, boog hij zich naar het open raam en gaf Sabine een aai over haar bol. Geïmponeerd door de vreemde aandacht staarde ze naar hem maar herinnerde zich misschien het eerder beloofde ijs en hield haar lippen stijf op elkaar. Misschien was ze ook wel gewoon suf van de pillen. Wel keek ze wat verbaasd toen de ambtenaar aan Ingrid vroeg; "Dein kind?" Heeft hij de paspoorten niet gezien? Probeert hij ons er in te laten lopen? "Nee, van mij," antwoordde Hannah snel. Toen stak hij zijn hand op. "Gute reise." "Danke," mompelden we terug en probeerden rustig te blijven en er niet met honderd kilometer per uur vandoor te racen. "Dat was een snelle reactie van jullie op die vraag," zei ik. "De hele reis ben ik al aan het oefenen. 'Het zijn mijn kinderen, ik heb twee zoontjes'," zei Hannah.
Midden in de nacht, op de camping in Boedapest, flipte Sabine volkomen op het slaapmiddel. Ze zag een stad en straten in de figuren op haar slaapzak, spinnen in de hoek van de tent, buitelde schaterlachend naast haar matrasje en toen we ons toch wel zorgen begonnen te maken of ze er wel weer uit terug zou komen viel ze in een diepe slaap.
"Dit bent u niet," zei de vrouw achter de balie van de bank waar ze de bonnen probeerden in te wisselen voor geld. "Hoezo? Natuurlijk ben ik dat," trachtte Hannah zo verontwaardigd mogelijk te zeggen. De vrouw ging met de pas en de bonnen naar een man achter een groot bureau. "Vlug naar buiten jullie en als ik binnen een paar minuten niet kom gaan jullie er vandoor," fluisterde Hannah ons toe. "We laten je niet alleen," protesteerde ik. "Kom, doe wat ik zeg, zorg dat de kinderen wegkomen, ik zeg wel dat ik die pas gestolen heb." Toen we naar buiten liepen zag ik de vrouw met de man, de pas in zijn hand, naar haar toelopen. "Verdomme, dat klote geld. We hadden dit risico niet moeten nemen, de bonnen gewoon weg moeten pletteren. Als ze gepakt wordt vergeef ik me dat nooit." "Je weet dat we dat geld nodig hadden om verder te kunnen, we hebben bijna niet eens meer genoeg voor benzine," zegt Ingrid, "we konden niet verwachten dat ze moeilijkheden zou gaan maken."
"Komt mamma ook zo," vroeg Barry en pakte mijn hand. Ook de kinderen voelden de spanning en keken angstig. "Ja hoor." De minuten verstreken, moesten we wachten? Hoe lang? "Wat zullen we doen?" zei Ingrid. "Nog heel even." Toen kwam ze de bank uitlopen, triomfantelijk zwaaiend met de pas en een stapeltje bankbiljetten. "Uiteindelijk geloofden ze me. De meeste moeilijkheden maakten ze omdat ik getekend had met de handtekening uit het paspoort terwijl het hier de gewoonte is om met je volledige naam te onderschrijven. Toen ik dat deed bleven ze me nog wel even vreemd en hoofdschuddend, vergelijkend met de foto aankijken, maar het was in orde. Weg hier nu." "Nee, we gaan eerst lekker uit eten met de beloofde reuzenijs toe en vanavond zijn we in Oostenrijk. De spanning was weg en de kinderen juichten. Weer waren vier knuffels mijn beloning.
We reden Hongarije uit. Het was zo enorm druk dat een ambtenaar alle auto's langs ging met de mededeling dat de kofferbak opengemaakt diende te worden en na een vluchtige blik liep hij door. Een ander kwam langs met een kistje voor zijn buik en stempelde zonder verder de passen te bekijken het uitreisvisum erin. Bij de Oostenrijkse grens werden we niet eens tegen gehouden en ik reed in een ruk door naar München. "Morgen vlieg ik met Sabine naar West-Berlijn," zei Ingrid. Ik had me steeds afgevraagd wat ze daar ging doen in bijna net zo'n opgesloten situatie met uitzicht op de andere zijde van de muur. "Jij gaat met John mee?" vroeg ze aan Hannah. "Ik weet het niet." Ik hield me angstvallig buiten dit gesprek. Ik wilde wel graag dat ze meeging, hield nog steeds van haar, maar ik had onderweg alles verteld over Maria. Trouwens sinds ze elkaar voor het laatst gezien hadden was er iets veranderd, logisch. Er was wel een diepe vriendschap ontstaan door alles, maar ik vroeg me af of er nog wel de verliefdheid was zoals in het begin. Zij moest maar beslissen. "Doe niet zo stom, ga maar mee naar Holland, dan zie ik je binnenkort daar," zei Ingrid en het leek erop of zij het voor ons aan het uitmaken was.
De volgende dag reden we naar Bonn naar de Nederlandse ambassade. "Ik kan u niet helpen," zei de vrouw. "Vluchtelingen uit andere Oostblok landen kunnen het Nederlandse staatsburgerschap aanvragen, maar Oost-Duitsers worden gezien als Duitse staatsburgers. U moet naar het opvangkamp in Giessen. Pas als men u daar voorzien heeft van papieren kunt u naar Nederland reizen." "Shit, ik moet wel terug naar mijn werk. Dit duurt allemaal te lang," foeterde ik. Toen mijn 'normale' vakantietijd er bijna opzat had ik gebeld dat ik iets raars aan mijn enkel had waardoor ik die, volgens het ziekenhuis, niet mocht bewegen. De gezondheidszorg was gratis in het Oostblok, dus was niet te bewijzen dat er geen behandeling had plaats gevonden, maar het kon natuurlijk niet eeuwig duren.
"Je kan ook terug gaan, dan pak ik de trein naar Giessen wel." "Ik laat jullie nu niet meer in de steek, ik zie wel hoe het afloopt." Gelaten de onheilsboodschap aanvaardend reden we half Duitsland weer terug, in het kamp kregen Hannah en Barry een kamertje toegewezen en ik sliep in de auto. Toen begon de lange weg langs formulieren invullen, medische controles en verhoren. Na een week kwam het laatste verhoor. Dat verhaal hadden we al klaar, behalve ...
"Hoe bent u naar het Westen gekomen?" "Met mijn zoontje de grens met Oostenrijk over gelopen. Daar heeft mijn vriend ons opgewacht." "Dat kan niet, die grens wordt zwaar bewaakt. Waar was het?" "We hebben het toch gedaan, de plaats weet ik niet meer, het was donker." "Hoe laat was het?" "In de nacht, na middernacht denk ik." "U kunt gaan, wilt u uw vriend even vragen binnen te komen?" "Het is klaar," zei ze tegen me, "ik krijg een voorlopige verblijfsvergunning. Ze willen dat jij nog even komt." Ik ging naar binnen en zag aan een tafel vol dossiers en papieren twee figuren in uniform. Zijn diensttijd had hem geleerd dat dit een Amerikaanse en een Engelse officier waren. "Dag meneer, gaat u zitten. We hoorden van uw vriendin dat u haar hebt opgewacht in Oostenrijk. Hoe wist u zo precies de plek?" "Die wist ik niet. Ik reed heen en weer op de Autobahn aan de andere kant van de grens waar ik ze eruit had gezet, tot ik ze zag." "Op een Autobahn kan je niet heen en weer rijden." Ik kreeg het bekende kriebelgevoel, er klopte iets niet, ze zaten daar niet om te helpen maar om je erin te luizen. Oppassen en nadenken. "Natuurlijk kan dat, er zijn uit- en inritten." "Hoe laat was het toen u haar zag?" Shit, we hebben niet afgesproken wat de tijd zou zijn geweest, en ik heb gelijk. Ik zie aan hun ogen dat ze me proberen te vangen. Zou Hannah een tijd hebben moeten noemen? Waarschijnlijk wel. Help me Hannah, wat heb je gezegd? Ik keek naar de papieren, de aantekeningen op de tafel, daar ergens moest het staan. "Ik heb daar door alle spanning niet zo op gelet, ergens tussen een uur of een en twee in de nacht denk ik." "Dank u, u kunt gaan." Ik wist dat mijn antwoord juist was geweest.
We reden naar Keulen waar een oom van mij woonde die zich bereid had verklaard Hannah op zijn adres in te laten schrijven zodat ze zich als werkzoekend kon melden. Met de verzekering dat het binnen een paar weken geregeld zou zijn besloten we daar niet op te wachten. Na zoveel illegale grens overschrijdingen kon die ene er ook wel bij.
Alle voor me rijdende auto's werden door gewuifd. Maar het zou niet waar zijn, ik moest langs de kant en de Nederlandse douanebeambte wierp een blik in mijn paspoort. "Gaat u even mee meneer?" Zochten ze ons, hadden ze het doorgegeven? Stonden we genoteerd? Goed, sluit me maar op. Ik ben het zo zat dat hele gedoe, ik kan er niet meer tegen. Alles van de afgelopen maanden gaat me opbreken, ik sta op het punt van een inzinking. Gedwee volgde ik hem naar het gebouwtje. "Gaat u zitten. U reist heel wat af in het Oostblok." "Ja, mag dat niet, een tijdje terug hebben jullie trouwens ook al mijn hele paspoort gekopieerd." Mijn opstandigheid laaide weer op toen ik zag dat hij op een formulier alle data van de visa ging noteren. "Dat is zeker voor het bureau statistieken?" vroeg ik smalend. Hij ging na me even onderzoekend aangekeken te hebben door met noteren en pakte het paspoort van Hannah/Jane. Nu vond ik het niet erg bureaucraten aan het werk te houden, maar in dit volle licht zag hij zo meteen het verschil, mijn pas lag nog opengeslagen bij het visum van Roemenië. Langzaam liet ik mijn hand over het bureau glijden, pakte mijn pas en stopte die in mijn zak. De beambte schonk er geen aandacht aan, hoewel hij mijn angstzweet toch moest ruiken, maar was druk doende de gegevens op te schrijven. Toen hij daarmee klaar was zei hij dat we konden gaan.
Een paar weken later kregen we bericht van mijn oom dat de papieren in Duitsland klaar lagen, wat betekende dat Hannah wat meer bewegingsvrijheid had en het mij onthief van het strafbare feit dat ik twee illegale vluchtelingen verborg. In de Duitse pers verscheen een artikel dat Giessen een corrupte zooi was, waar geheime diensten mensen uithoorden om dit door te geven aan het Oostblok, zodat vluchtwegen afgesloten konden worden. Het werd tot op de bodem uitgezocht, er rolden koppen.
Het jaar 1974 liep naar het einde. Hannah en ik hadden veel uitgepraat over de situatie met Maria waar ik niets meer van had gehoord. Ik hoopte van harte dat het goed met haar ging en dacht veel aan haar. Was het voorbestemd geweest?
Daar waar de trap vanuit de keuken naar de zolder voerde was een kleine hoek waar ik een slaapkamertje voor Barry had ingericht en op een ochtend werd ik vroeg wakker door het gevoel dat er iets niet in orde was. Ik stond op en zag dat Barry niet meer in zijn bed lag. Ook beneden was het leeg en in de tuin was niemand te zien. Ik maakte Hannah wakker en net voor we echt in paniek raakten kwam een boer, die een behoorlijk eind weg woonde, met hem aanlopen. Die vertelde dat Barry door het weiland was gekomen en gezellig was gaan zitten om een praatje te maken. Zijn vrouw vond het ook wel leuk en had hem een kopje thee gegeven. Ze hadden gevraagd waar hij woonde en zo bracht hij hem dus weer thuis. De ongerustheid ebde weg en eigenlijk was ik wel trots op zo'n ondernemende 'zoon'. Ik drukte hem echter op het hart nooit meer zoiets te doen zonder te zeggen waar hij heen ging.



Op 25 februari 1975 trouwden Hannah en ik omdat de overheid ging zeuren over het 'toeristisch' verblijf van langer dan drie maanden. Even daarvoor stond er ineens iemand van de vreemdelingenpolitie voor de deur die vond dat dit zo niet langer kon. Het alternatief was dat zij elke drie maanden terug moest naar Duitsland, maar dat zagen we uiteraard ook niet zitten. We woonden nu al meer dan een jaar bij elkaar, maar blijkbaar was het nog niet opgevallen hoewel Barry al naar school ging.
Niet lang daarna verhuisden we naar Rotterdam omdat het dorp te beperkt was voor Hannah en zij heel graag nog een kind wilde. Ik had inmiddels mijn bezwaren opzij gezet, er was immers al een kind, dus een tweede kon er ook wel bij, maar dat kleine huisje zou daar niet geschikt voor zijn. Ik had er weinig moeite mee ondanks de spijt dit mooie plekje te moeten verlaten. Teveel van mijn emoties hingen in het huisje rond en we kochten een pand van vier verdiepingen samen met Frans en Liesbeth, die inmiddels ook een kind hadden. Het waren eigenlijk twee woningen, maar de deur en trap naar de bovenverdiepingen werden gebruikt voor opslag van fietsen en nooduitgang bij brand. Halverwege werd een doorgang gemaakt om van de ene in de andere woning te komen. De keuken op de begane grond werd bestemd om te koken en de woonkamer werd algemene leefruimte. De kamers op de eerste verdieping werden privé ruimten voor Frans en Liesbeth en de tweede was voor Hannah en mij. De verdieping daarboven, waar al een grote badkamer was werd weer algemeen gebruik om de wasmachine en dergelijke te herbergen. Hannah was vrij snel in verwachting nadat ze met de pil was gestopt en zo werd op 3 september 1975 Xander geboren. Hij zou vast langharig werkschuw tuig worden zag ik op de foto.

Op 3 juli 1977 de dag dat mijn vijfendertigste levensjaar inging had ik een vreemd gevoel. Twee dagen geleden was het volle maan geweest, maar of dat er wat mee te maken had betwijfelde ik, hoewel ik op momenten dat het richting nieuwe maan ging altijd een zeer sterk eb gevoel had alsof mijn hele wezen in mijn grote teen logeerde en voorlopig niet van plan was weer naar boven te vertrekken, terwijl dat toch echt ging gebeuren over een week of twee.
Een slepende neerslachtigheid van 'moet dat nou, vooruit dan maar', dezelfde ervaring als na een nacht doorzakken, wat ik bijna nooit deed want nachten waren volgens hem wel nuttiger te besteden dan het streven naar een zo groot mogelijke kater.
Ook het lurken aan een blow was al tijden geleden, ik werd daar trouwens juist lichtvoetig van, want sinds ik in Rotterdam woonde en mijn zelfvoorzienende wietplantage in de tuin van het dijkhuisje moest missen was het verbruik minimaal. Mijn betaalde dijkhuisje. Waarom was ik niet met Maria gaan leven, reizen? Dat vroeg ik me vaak af. De marktprijs voor zo'n plastic zakje met een paar samengeperste bloemetjes had ik altijd absurd gevonden en tenslotte was ik nu alweer een tijdje een netjes gehuwde vader van twee kinderen, eigenaar van een auto, een even absurd groot pand, waarvan een van de verdiepingen weliswaar door een ander gezin werden bewoond (je moest tenslotte de schijn van een woongroep in de zeventiger jaren hoog houden), maar toch. Natuurlijk was de aflossing op de hypotheek net zo absurd hoog, maar gelukkig was mijn klim op de economische ladder gestadig een stapje hoger gegaan ondanks de vele keren dat ik afwezig was geweest omdat ik vond dat mijn sociaal maatschappelijke plicht op een ander gebied lag dan het zeker stellen van voeding in de vorm van elektriciteit zodat de koelkasten van het brood-en-spelen-volk bleven zorgen voor een koud biertje en een pizza bij de tv.
Dus was ik elektrotechnisch hoofdopzichter en zat op een van de belangrijkste posten van het Gemeente Energie Bedrijf, namelijk daar waar alle navelstrengen van de stroomvoorziening samenvloeiden en geregeld werden. Ook mijn politieke carrière was een niet te stuiten opmars aan het doormaken en in dit web beklede ik de functie van secretaris van de PSP (Pacifistisch Socialistische Partij, later samen gegaan met de Politieke Partij Radicalen (PPR), de Evangelische Volkspartij (EVP) en de Communistische Partij Nederland (CPN) in Groen Links, later bijna aan het opgaan in de Partij van de arbeid (PVDA).
Nee, meer het gevoel alsof ik ergens een verkeerd pad was ingeslagen en dat had wel weer met al deze ontwikkelingen te maken. Het gevoel dat ik aan alle kanten vast zat en ik kon niet tegen vast zitten. Het gevoel tegennatuurlijk bezig te zijn omdat ik niet anders kon dan de ladder blijven beklimmen om mijn verplichtingen te kunnen nakomen tot ik naar beneden zou donderen. Daarvoor zat ik wel beurtelings zeven dag-, avond- en nachtdiensten in een bunker van het GEB opgesloten, terrorisme bestendig met een luikje in de stalen deur om te kijken wie er binnen wilde, stond ik om zeven uur in de morgen op weg naar huis voor een stoplicht met een misselijkmakende buik- en hoofdpijn te wachten tot het op groen sprong en ik mijn bed in mocht in de wetenschap dat tegennatuurlijk leven een vroegtijdige dood veroorzaakte of op z'n minst een enge ziekte. Kortom, vaak vond ik dat ik een absurd leven leidde. Toch negeerde ik de signalen omdat ik op dat moment geen uitweg zag terwijl ik wist dat ik dit jaar weer een van de weinige kansen had om het roer om te gooien. Hoe langer ik wachtte des te groter zou de crisis zijn. Ik luisterde niet en zou een paar jaar doof blijven.
Verder naar pagina 1978 t/m 1984