1957 t/m 1963 (15de t/m 21ste levensjaar)
…Saudade Paradoxal. Paradoxaal Verlangen. Op in totaal 1922 dagen ben ik het liceu binnengegaan waarheen mijn vader me stuurde, het strengste van het land, zei men. 'Je hoeft immers geen geleerde te worden,' zei hij en probeerde te glimlachen,wat meestal mislukte. Al op de derde dag werd me duidelijk dat ik de dagen moest tellen om er niet door vermorzeld te worden… (Pascal Mercier - 'Nachtrein naar Lissabon')
Het was 05 augustus 1957 en met gemengde gevoelens staarde ik naar het vierkante, grijze gebouw. Een hoog ijzeren hek, wat op dit moment open geschoven was, een hokje met een portier, een prikklok en rood-wit gestreepte slagboom. Het bord 'Arbeit macht frei' was vervangen door de naam van het bedrijf. In mijn zak het diploma fijn instrumentenmaker en een cijferlijst met behoorlijk hoge getallen. Ook het tweede jaar had ik moeiteloos doorstaan. Er was geen geld voor verder leren dus moest ik met deze schamele opleiding aan de slag, maar nergens was werk in mijn kersverse beroep. Erg gemotiveerd was ik niet om me als vijftienjarige alweer te laten opsluiten en dat zou voor een deel de reden zijn dat ik steeds weer het 'u hoort nog van ons' vernam. Maar de aanblik van dit concentratiekamp sloeg alles en ik draaide me om en liep terug naar huis. "Ik ben weer afgewezen," zei ik, waarschijnlijk maar een klein stukje naast de waarheid en voelde me meteen schuldig. Ik wist dat mijn verdiensten dringend nodig waren, mijn zakgeld bestond, evenals dat van mijn broers en zus, uit centen die soms overbleven na het tellen van het geld uit de wisselaar die mijn vader als tramconducteur op z'n buik had hangen en ik nam me voor om de eerste de slechtste baan maar aan te nemen.
Op 12 augustus was het dus zover. Als pas aangenomen elektrobankwerker bij de Hollandse Apparaten Fabriek sjouwde ik enorme stapels loodzware, gietijzeren schakelkasten naar de plek bij mijn boormachine om ze te voorzien van gaten. Uiteindelijk had ik deze baan maar geaccepteerd hoewel ik me elke dag weer afvroeg of dit nu mijn levensdoel zou zijn. Het had in ieder geval niets met fijne instrumenten te maken. Bij het begin van de werkopdracht kreeg ik een kaart met de beschikbare tijd voor het karwei. Als het werk was gedaan werd de kaart afgestempeld en als bleek dat je sneller had gewerkt zat er een premie aan vast. Dit maakte de inkomsten nog enigszins redelijk, tot mij opviel dat ik een paar weken later voor precies dezelfde opdracht de tijd toegemeten kreeg die gebaseerd was op de tijd die ik de eerste keer gemaakt had. Toen ik vroeg of het geen vergissing was liep de chef rood aan.
"Natuurlijk niet, je krijgt steeds meer ervaring dus moet het mogelijk zijn het sneller te doen. Zo niet dan heb je pech." Terug op mijn werkplek vroeg ik me af of de waarschuwing van loshangende kleding die gegrepen werd door de boormachine en zo een arm konden afrukken, op waarheid beruste. Het stompzinnige werk schakelde mijn geest uit en langzaam bewoog ik mijn arm naar de ronddraaiende boor. Als een kurkentrekker groef die zich in de stof. Gebiologeerd bleef ik toekijken hoe de mouw zich rond de dikke boor kronkelde, mijn arm begon af te knellen en toen begaf de textiel het. Een halve overall cirkelde rond met een snelheid gelijk aan die van de machine. De andere helft hing in flarden aan mijn lijf. Emotieloos keek ik naar de rafels. Ook werd ik soms aan het werk gezet om bakelieten montage dozen van gaten te voorzien. Het stof wat zich daarbij in mijn neusgaten ophoopte was van een stank die deed vermoeden dat de inademing daarvan niet erg gezond was.
Apen zien er heel verstandig van af om te gaan praten, vrees dat ze aan het werk worden gezet om hun brood te verdienen. Kenneth Grahame.
Een jaar hield ik het vol. Toen las ik op 5 augustus 1958 een advertentie van het Gemeente Energie Bedrijf in Rotterdam dat er een elektromonteur werd gevraagd. Ach waarom niet? Van instrumentenmaker via elektrobankwerker naar elektromonteur moest kunnen met de toegeëigende kennis en ik zou een salaris krijgen van iets meer dan vijfentwintig gulden per week. Ik werd aangenomen en... naar school gestuurd. Een dag in de week praktijkles, dat was een heerlijke afwisseling van het, in de bijtende vrieskou op het dak van een schoolgebouw, buigen van buizen en trekken van draden, want in tegenstelling tot veel bouwvakkers die met vorstverlet werden gestuurd gold dat niet voor elektromonteurs. Met half bevroren vingers stond ik dus kleine schroefjes in schakelaars te prutsen.
De theorie lessen in de avonduren gingen me wederom te langzaam. Thuis flitste ik boeken door en de keren dat ik naar school ging viel ik halverwege in slaap door het extreme verschil van buitenwerk en verwarmd lokaal. Het een na het andere diploma werd aan mijn verzameling toegevoegd en na een jaar werd ik onderhoudsmonteur in de elektriciteitscentrale Waalhaven. Daar was het in ieder geval warm hoewel er soms een buitenklus was.
Twee jaren later waarin ik naast het werk in de centrale allerlei cursussen volgde, massa's boeken verslond over uiteenlopende onderwerpen en naar elke film ging die in Rotterdam vertoond werd. In de weekenden begon dat tijdens het middag matinee, ging naar huis om te eten en om zeven uur zat ik alweer in een bioscoop. Daarna een voorstelling om kwart over negen en met een nachtfilm die altijd wel ergens draaide besloot ik mijn ronde. Zelfs bij slechte films ging ik niet weg, maar analyseerde ze van het begin tot het eind omdat ik wilde weten hoe slecht ze waren. Op een dag in juli, net nadat mijn negentiende levensjaar was begonnen dacht ik ineens aan een brief ergens in mijn kamertje die onder een stapel boeken verloren dreigde te gaan. Ik lag in bed in halfslaap toen er weer een gesprek met mezelf ontstond.
Vergeet je die oproep niet? Oproep? Militaire dienstplicht. Heb je al bedacht wat je daarmee doet? O ja, o nee nog niet bij stil gestaan. Ik zie het niet zitten putjes te graven op de heide. Dienst weigeren? Hmm, opgesloten worden in Veenhuizen en te maken krijgen met afgekeurde sergeants die hun frustratie uiten door weigeraars af te knijpen lijkt me ook niet aanlokkelijk. Ik denk dat ik mijn dienstplicht bij de marine ga vervullen. Weg van huis. Daar nemen ze geen dienstplichtigen aan. Dan kan ik altijd nog weigeren.
Dus besloot ik gehoor te geven aan die oproep. "Marine? Dat kan niet, met uw opleiding kan er wel gekozen worden voor de technische dienst bij de landmacht." "Dan zet ik een procedure voor dienstweigering in gang." De officier bladerde in de papieren en keek me nadenkend aan. "Bij de marine bent u soms lange tijd van huis, geen last van heimwee?" "Ik ben nooit lang weg geweest, maar ik weet zeker dat dat geen probleem is. Ik heb niet zoveel met thuis." Kon het nu ineens wel? Het leek me een aantrekkelijk idee een tijd helemaal weg te zijn uit de zooi. "Goed, dan kunt u zich vervoegen bij de keuringsarts."
De keuring kon geen probleem meer zijn. Ik wist dat ik gezond was. Wel voelde ik enige gêne toen ik voorover moest bukken en er in mijn kontgat werd geloerd. Waar was dat voor nodig? Was die arts iemand die geilde op de reet van een minderjarige? Ach, waarschijnlijk controle of ik geen aambeien had. Na het aankleden een test waaruit bleek dat mijn gehoor aan de rechterkant minder was. De hoge fluittonen die leken op vallende bommen drongen niet door, maar het was volgens de keuringsarts niet verontrustend. Toen werd ik terug geroepen om opnieuw naar mijn hart te luisteren. Ze hadden ontdekt dat mijn hart af en toe en bonkje oversloeg. "Dat is om het minder hard te laten slijten, dan ga ik langer mee", grapte ik en er werd zowaar om gelachen. Het bleek allemaal geen reden voor afkeuring. Wel kreeg ik nog een klein jaar uitstel om mijn huidige opleiding bij de gemeente af te maken.

Uitgescholden voor Rex Gildo, een Duitse slager zanger.
Krap een jaar later was het zover. Twee weken zat ik elke dag, opgesloten op een zolder van het marine opleidingskamp in Hilversum, met eindeloze kettingsteken, nummers in een eindeloze hoeveelheid kledingstukken te borduren. Winter- en zomertenue, elk hemd, elke sok, elke zakdoek moest voorzien worden van het rode nummer 24249. Mijn nummer. Mijn naam werd uitgewist, ik werd een nummer wat ik mijn leven lang niet meer zou vergeten. Toen dat klaar was werd mijn geest volgepropt met rangen en standen, met nationale vlaggen, met waarschuwingen betreffende het respectievelijk rode en gele gevaar, met onzin. Drie maanden van mijn leven werden gevuld met onzin. Na de drie maanden Hilversum werd de hele groep op 23 0ktober 1961 overgeplaatst naar Amsterdam.
Mijn lichaam werd volgepropt met snel wapens uit elkaar halen en weer in elkaar zetten, met schieten waarbij bleek dat ik door mijn vaste hand (toch niet voor niets geleerd instrumenten te maken) een scherpschutter was, met een stormbaan waar ik niet goed in was, met traangas wat ervoor zorgde dat als je niet snel genoeg je gasmasker op had je kotsend het hok uit strompelde, met wacht lopen, met onzin. Weer drie maanden van mijn leven gevuld met onzin waarbij ik me afvroeg wat dit alles met de marine te maken had.
Het was midden in de winter en verdomd koud. Met half bevroren tenen liep ik zo snel mogelijk het terrein rond. Geen rode of gele vijanden te bekennen, ook geen witte trouwens. Ook de slaapzalen vielen onder de ronde, waaruit maar weer eens bleek dat het leger bestond uit kinderen die dachten dat er enge wezens onder het bed lagen. Het stonk er, maar het was warm dus probeerde ik het verblijf daar te rekken door langzaam te lopen. Plotseling tuimelde ik tegen een stapelbed. Tijdens het lopen was ik knikkebollend in slaap gevallen. Iedereen snurkte door en ik telde de tegels van de vloer. Toen was ik aan het eind van de barak en zou weer naar buiten moeten. Een wachthokje in, rapport uitbrengen, het negende kop koffie, de laatste ronde, vier uur, ik mocht gaan slapen.
Ik raakte bevriend met Martin, ook een dienstplichtige tussen alle anderen die voor zes jaar getekend hadden of hun leven vergooiden in de hoop op een hogere rang. Op een dag zag ik Martin een kaart schrijven aan twee vriendinnen in zijn woonplaats Den Haag, Cora en Ina. "Twee vriendinnen?" grapte ik, "Samen delen?" Ik stuurde een kaartje aan Ina en Cora. Ina schreef me terug en zou dat blijven doen.
Martin en ik werden overgeplaatst naar Den Helder en we gingen als enige dienstplichtigen aan boord van het fregat Dubois. De rest van de bemanning bestond uit beroepsmilitairen en voor anderhalf jaar vertrok ik naar 'de West', standplaats Curaçao. Het afscheid van mijn ouders en de ouders van Ina deed onwerkelijk aan. Van Ina zo mogelijk nog onwerkelijker. We waren nog maar enkele keren samen geweest tijdens de weinige weekenden dat ik naar huis mocht en of er nou verliefdheid, laat staan Liefde, was vroeg ik me af. Ik vroeg me sowieso nog steeds af wat Liefde eigenlijk inhield. Dat tussen mijn vader en moeder? Dat tussen Irene en mij, pratend op de koude stenen trap? Ja, dat was Liefde geweest, maar zij zou nooit meer terug komen.


Madeira.


Een Levada op Madeira.

In de machinekamer.
De maan vormde een eerste kwartier sikkel. Een heftige storm zorgde voor metershoge watermassa's in de < Golf van Biskaje. Bonkend met mijn schouders tussen de ene en andere wand van het gangpad worstelde ik mezelf naar het achterdek. Zo snel mogelijk naar de reling terwijl ik de opkomende maaginhoud trachtte binnen te houden. Het schip werd meters opgetild en viel trillend, stuiterend meters naar beneden. Niet dat het wat uitmaakte, ik was al zeeziek sinds het vertrek uit Den Helder ook al was de zee in het begin heel wat rustiger geweest. Wanneer ik niet moest werken stond ik bij de reling. Daar was het uit te houden en ik staarde naar de zee tot de volgende wacht me weer naar de hels stampende machinekamer riep. Daar had ik een emmer met deksel staan voor het geval dat mijn maag zich zou ontladen. Wat deed ik in hemelsnaam bij de marine?
Lang is de weg door lessen, kort en doeltreffend door voorbeelden. Lucius Annaeus Seneca (Córdoba (Spanje), ± 4 v.Chr. - bij Rome, 65 n.Chr.) een Romeins schrijver en stoïcijns filosoof.
We bleven een paar dagen in Madeira liggen. Toen ik de vaste wal op ging leek de kade te wiebelen. Zijn lichaam begon te wennen aan de schommelende boot zodat ik nu op de vaste wal misselijk werd. In Funchal stapte ik met Martin in een bus om wat van het eiland te bekijken. Mooi waren de vele exotische bloemen en vlinders. Madeira werd dan ook bloemeneiland genoemd. De stad zelf was niet zo bijzonder, een typische Portugese koloniestad. Het vulkanische eiland Madeira bestaat hoofdzakelijk uit een bergketen die in de lengterichting van oost naar west loopt. De meest voorkomende windrichtingen zijn noordoost en noord en bewolking wordt daarmee tegen de noordzijde van de bergketen gedrukt. Levada's zijn aangelegd om water van de vochtige noordkust van het eiland dwars door het gebergte naar het droge zuiden te transporteren.
Na een dag Madeira stak het schip dwars de Atlantische Oceaan over. Weken zag ik niets dan de zee en hing hele dagen over de reling totdat iemand dat door had. "Je bent vaak zeeziek hè?" "Ja, ik moest zo nodig bij de marine terwijl ik op een schommel al kotsneigingen krijg." "Als ik je een tip mag geven, gelijk weer naar de kombuis en eten vragen. Ook al word je bij het zien daarvan al misselijk. Kotsen, eten, kotsen, eten. Je zal zien dat het helpt." Een tip die goud waard bleek te zijn. Dankzij mijn kotsen gelijk weer eten methode was ik minder vaak zeeziek. Nu hing ik vaak urenlang over de reling om te genieten van de eindeloze zee, de rond zwemmende en voor de boeg buitelende dolfijnen en vliegende vissen waarvan er soms helaas zich een te pletter vloog tegen het schip. Het mooist was natuurlijk de zonsopkomst en -ondergang.
De boot had als 'thuisbasis' het eiland Curaçao en als we daar aankwamen was er een tijdje rust. Dat was wel nodig na die lange periode van alleen maar water. Alle eilanden in het Caribisch gebied en ook Suriname werden regelmatig aangedaan. Behalve Cuba natuurlijk. Ook het vasteland van Zuid-Amerika moest weten dat de Nederlanders de 'vrede' bewaakten en zo legden we op een dag aan in Cartagena, de havenstad van Colombia. Martin en ik trokken veel samen op, waarschijnlijk was dat het gevolg van twee dienstplichtige groentjes tegenover die ervaren zeebonken. Die wisten de weg, dus liepen we mee om te ervaren waar iets van het land te zien was,
Maar de belangstelling lag ergens anders. We werden meegenomen naar een havenkroeg. De ene na de andere maat zoop zich een stuk in de blauwwit gestreepte kraag, verdween met een meisje, die op z'n kosten had zitten drinken, in een van de kamertjes die rondom aanwezig waren en kwam een kwartiertje later met rode oogjes terug. Twee leuke meisjes kwamen bij Martin en mij aan het tafeltje zitten. Nadat ze een drankje hadden gebedeld en een inleidend praatje hadden gehouden kwamen ze op schoot zitten en zaten wat te wriemelen.
Martin en ik maakten duidelijk dat we daarvoor niet in de kroeg zaten en ik vroeg aan het meisje op zijn schoot voor hoeveel ze te koop was. Dat begreep ze en noemde het bedrag. Ik gaf haar het driedubbele. "Goed, nu ga je weer gewoon gezellig, zo lang je wilt, op je stoel zitten, je krijgt nog een drankje en we praten over Colombia”, zei ik. Ze keek even vreemd, onderzoekend of ze met een homo te maken had. Misschien was ik geen 'Gezonde Hollandse Jongen', maar een gesprek vond ik veel leuker. Het speet me geen Spaans te spreken zodat ik beter zou kunnen uitleggen waarom ik nog steeds maagd was (raar natuurlijk op die leeftijd) en geen enkele behoefte voelde voor een kwartiertje met haar te vrijen.
Toen begon ze in gebroken Engels te vertellen waar ze geboren was en waarom ze dat werk deed. Een bruidsschat bij elkaar schrapen, die reden had ik meer gehoord, anders kon ze vergeten ooit aan een man te komen. Ik wist niet hoe hoog de bruidsschat moest zijn, maar vermoede, gezien het bedrag wat ze gevraagd had, dat ze met heel veel mannen naar bed moest voordat het zover was, als het tenminste ooit zover zou komen. Ik zag dat Martin meer moeite had met zijn gezelschap. Zij pakte zijn pet en holde er lachend mee een kamertje binnen. Hij rende er achteraan en toen hij even later terugkwam zei hij dat er niets gebeurd was, zijn kleine oogjes kwamen dan misschien van de drank. Toen we opstonden om weg te gaan en ik het meisje bedankte voor het gesprek omhelsde ze me, gaf me een kus en mompelde verlegen; "Gracias. Te amo." Zoveel Spaans begreep ik wel en glimlachend streelde ik haar wang. Volgens mij verdiende ze een beter leven.
Overal waar we kwamen probeerden we de levensgewoonten van de bevolking te achterhalen. In Paramaribo bezochten we een kerkdienst en keken onze ogen uit. Geen door een dominee of pastoor geleide dienst maar iedereen die op een individuele wijze het geloof vorm gaf. Sommigen zongen en dansten, anderen baden stil voor zich heen. De stad kon wederom niet erg boeien, het ademde aan alle kanten koloniaal gedrag. Enorm grote huizen van de blanken en sloppenwijken van de inlanders. Met de bus gingen we naar het binnenland, waar bij Afobaka een stuwdam van 54 meter hoog in de Surinamerivier werd gebouwd voor een meer met een oppervlak als de provincie Utrecht. We kregen zeer enthousiaste uitleg, maar ik dacht er aan hoeveel oerwoud er onder water gezet zou worden voor de benodigde energie om bauxiet om te vormen tot aluminium. Later zou ik erachter komen dat 5000 bosnegers gedwongen moesten verhuizen, ze werden in heel kleine huizen gepropt en kregen een schadevergoeding van zes gulden. Bauxiet heeft overigens een grote rol gespeeld bij de oorlogsindustrie.

< Ik begon aan boord een 'radiozender'. Een korporaal hiep me daarbij. Een microfoon en een paar bandrecorders die ik aansloot op de doorgeknipte draadjes van de 'gekraakte' boordomroep. Ik draaide bandjes die mensen van thuis toegestuurd kregen, 'interviews' en 'reclame' boodschappen. Natuurlijk moest ik weer herhaaldelijk op het matje verschijnen omdat ik 'grenzen overschreed', maar op een gegeven moment, toen ik de gezagvoerder over de radio feliciteerde met diens verjaardag, werd het gedoogd mits ik bij officiële oproepen de band zou stilzetten.
Samen met Frans, een telegrafist die, voor zes jaar getekend had, en een vriend zou worden, begon ik een scheepskrant en we zaten vaak lang daaraan te werken. Ik begon me een redacteur te voelen en kocht een pijp ;-)

Op een keer waren we bijna achtenveertig uur bezig geweest en ik zei tegen Frans dat ik er nu echt mee moest stoppen. Even de wal op om bij te komen en dan slapen. Toen ik terug kwam stond Frans me op te wachten met de mededeling dat hij een waanzinnig idee had voor een artikel. Van het een kwam het ander en zo gingen 72 uur voorbij zonder slaap. Toen ik even de wal opging viel ik lopend in slaap en ging snel terug om in mijn kooi in te kruipen. Vreemd dat een bed kooi werd genoemd of stonden we voor aap?
Een bezoek aan een kerkdienst op Curaçao die het tegendeel was van de dienst in Suriname, van het soort als in Nederland, saai en nietszeggend, hier waren dan ook alleen blanken aanwezig. We waren op het laatste ogenblik binnen komen vallen en het was bijna afgelopen. Met de andere aanwezigen liepen we naar buiten en werden aangesproken door een familie met twee kinderen. Of we zin hadden met hen mee naar huis te gaan voor een kop koffie. Zo kwamen Martin en ik terecht in een Nederlandse gemeenschap van Shell employees. Dat kop koffie was het begin van een periode waarin we elke keer als we in Willemstad waren bij hen op bezoek gingen en tafeltennis speelden met de twee dochtertjes. Vreemd was het met kerstmis een versierde dennenboom en gespoten sneeuw op de ramen te zien in een land waar het op dat moment bloedheet was. Gelukkig hadden ze geen muziek van die Bink Crosby want de Curaçaosche hitte en steeldrum muziek beviel me beter dan een witte kerst. Ik dronk voor de eerste en waarschijnlijk laatste keer teveel echte champagne op oudejaarsavond.
Maar ik begon steeds meer het gevoel te krijgen dat deze mensen zo nodig iets moesten doen voor 'onze jongens zo ver van huis'. Het speciale gebied met grote huizen en een hek er om voor de blanke werknemers, met hoge functies, de aparte baaien waar geen zwarte mensen werden toegelaten, de opmerkingen toen bijvoorbeeld de zwarte wasvrouw niet kwam opdagen omdat haar kind ziek was 'ze moet blij zijn dat ze wat kan verdienen', stond in schrille tegenstelling met de hartelijkheid en gastvrijheid van de gekleurde bevolking die veelal in, van lege blikken en vaten gebouwde krotten woonden en de bezoekjes werden minder.
Hevig rillend stond ik naast mijn omhoog geklapte bed. Mijn trillende vingers kregen de kettingen waaraan de kooi hing niet meer los. Toch moest ik gaan liggen, alles draaide. Er volgde een periode van zwart die, lang daarna, overging in wit toen ik bijkwam in de ziekenboeg. In strikte afzondering met zware dysenterie. Voor ik uit Nederland wegging was ik plat gespoten tegen de meest exotische ziekten maar volgens de arts was ik er bijna geweest, zoveel bloed zat er in mijn ontlasting. Ik herinnerde me dat ik tijdens het eten van een ijsje, na een paar dagen zonder slaap wegens die scheepskrant, duizelig voelde worden en had staan overgeven. Ik weet het toen aan slaapgebrek. Nu wist ik dat je nooit schepijs moest eten in een warm land
Na een paar weken mocht ik uit de quarantaine, maar moest van de scheepsarts eerst nog aansterken voor ik weer aan het werk ging. Dat beviel me wel, week na week lag ik op een afgezonderd plekje in de zon te lezen en slapen in een bak waar scheepskabels lagen opgeslagen, daar zag niemand me. Soms sleepte ik, duizelig van de hitte, mijn zwart geblakerde lichaam naar een kraan, dronk, overspoelde mezelf met koud water en ging terug naar mijn schuilplaats. Een maand later vroeg de arts hoe het werken ging. "Werk? Ik dacht dat ik een oproep zou krijgen voor controle," zei ik. Ze waren me vergeten. De arts dacht dat ik weer bezig was, mijn superieuren dat ik nog ziek was. Einde van mijn vrijheid.
Af en toe was er een 'open dag' waarop de marine liet zien hoe goed ze bezig was. Een behoorlijk aantal genodigden voeren mee de zee op en er werd van alles gedemonstreerd. Ook onze Shell familie was aan boord. Dieptebommen werden tot ontploffing gebracht, ondiep afgesteld zodat er een spectaculaire waterzuil te zien was. Ik was in mijn slaapverblijf toen een doffe bonk liet weten dat er een bom tot ontploffing was gebracht en het plotseling leek of het schip een paar meter voortgeduwd werd door de hand van Oceanos. De zware ijzeren trap, die van de slaapruimte naar het dek voerde, kleunde naar beneden, alarmsirenes loeiden. Een ruim maakte water door een scheur van een paar meter. Gelukkig konden de pompen het aan en we gingen terug naar de haven. Door de vele extra mensen aan boord was de snelheid van de boot veel lager en samen met de ondiepe afstelling hadden ze bijna zichzelf opgeblazen. Ja, de marine was goed bezig.
Na een half jaar machtsvertoon in allerlei landen en eilanden werd ik bij de scheepsarts ontboden. Langs vele omwegen vroeg die of ik misschien 'iets had' met Martin. We bleken de enigen te zijn die niet in elke haven de foto van vrouw, vriendin of geliefde omdraaiden en de eerste de beste 'verboden' wijk in renden om daarna een antivreselijkeziektespuit te gaan halen in de ziekenboeg. Lachend bekende ik wel wat met Martin te hebben, maar geen seksuele relatie als hij dat bedoelde. Hetzelfde was aan Martin gevraagd. Was ik dan echt abnormaal als ik niet bij elke gelegenheid als een hitsige stier, het maakt niet uit welke vrouw, wilde neuken? We besloten om samen maar eens te gaan kijken wat er zo aantrekkelijk scheen te zijn in de hoerenwijk Campo Alegro op Curaçao als we er weer waren.
Een, met een hoog hek en prikkeldraad omsloten hoeveelheid op varkenshokken lijkende los staande kamertjes, een soort containers, plus een bar, vormen tezamen het lustoord. Een portier bij de ingang nam ons geld in ontvangst en verwees naar de bar waar we meisjes konden uitzoeken. "Very young, hot girls from Colombia, Venezuela, Trinidad," zei hij met een gore glimlach. Evenals het meisje, wat ik had ontmoet in Colombia, verkochten ze hier hun lichaam om een bruidsschat bij elkaar te verdienen. Hoe 'rijker' ze werden hoe meer kans op een huwelijk, de meesten zouden dit werk blijven doen tot ze zo oud waren dat geen man ze meer wilde.
De stank en smerigheid was onbeschrijfelijk. Tussen de hokken, waarin ik door een open deur, een bed, een wasbak met een kraantje waaruit stinkend bruin water druppelde en een stoel zag, scharrelen varkens, half kaal gepikte kippen, schurftige honden en overal lag stront, afval en condooms. Martin en ik bestelden een biertje in de bar, maar toen we zagen dat er getapt werd in glazen die eruit zagen alsof ze weken niet waren afgewassen liepen we weer naar buiten en besloten er maar weer vandoor te gaan toen er een golf van stemmen door het kamp ruiste en er lichte paniek ontstond. Militaire Politie! Het was 'verboden' hier te zijn als militair. Bij het eerste gerucht waren Martin en ik op het dak van een hok geklommen en overzagen, zonder zelf gezien te worden, de komedie. Mannen met de broek op de knieën proberen te ontkomen aan een op rapport gezet worden. De MP rukte deuren open om te controleren of er iemand binnen was. Meiden gilden. Ik was ervan overtuigd dat dit mijn enige contact met de prostitutie zou blijven.
Ik zat op het strand van een baai in de zon een brief te schrijven. Ina bleef me trouw schrijven en zei dat ze me ontzettend miste. Ofschoon ik me afvroeg hoe dat kon na zo'n korte tijd samen en het feit dat ik eigenlijk niemand miste, schreef ik regelmatig terug. De baai was eigendom van de marine. Er mochten alleen militairen en hun genodigden komen. In het water voor hem oefenden mariniers. Ze proberen een landing op het strand uit te voeren met een snelle rubberboot. Een helikopter kwam aangevlogen en het spelletje had dan als regel, zo snel mogelijk de boot uit en onder water zodat je niet neergeschoten werd. Normaliter sloeg de buitenboordmotor als je die losliet af, maar van een van de boten bleef die doordraaien en de boot raasde cirkelend verder. Hier en daar werd een lichaam van een in het water liggend persoon open gereten met de schroef. Het water kleurde rood, er ontstond paniek, er was een dode. Toen gewonden het water werden uitgedragen liep ik kotsend weg.
Zo werd het tweeëntwintig oktober negentienhonderdtweeënzestig en de wereld hield de adem in. Een maand of zes voordat mijn verplichte twee jaar diensttijd erop zat, voeren we voor de tweede maal naar Miami, maar ter hoogte van Cuba lagen we plotseling stil. Steeds meer NATO schepen verschenen en vanaf het eiland scheerden constant verkenningsvliegtuigen over. Natuurlijk kregen we niet het fijne te weten van dit gebeuren, maar door mijn vriendschap met telegrafist Frans kwam ik te weten dat Rusland van plan was atoomraketten op het eiland te plaatsten en Kennedy dreigde met een atoomoorlog als Rusland zich niet terugtrok. Dit levensgevaarlijke spelletje zou bekend worden als de Cubacrisis. (De Cubacrisis was de toestand van een dreigende atoomoorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in oktober 1962, als gevolg van het uit de hand lopen van hun conflict over Cuba. Het eiland was na een zevenjarige guerrillastrijd in 1959 communistisch geworden onder Fidel Castro, en had zich na de mislukte invasie in de Varkensbaai door de VS tot de Sovjet- Unie gewend om militaire bijstand. Deze plaatsing was mede een reactie op de plaatsing van raketten in Italië en Turkije door de VS die op de Sovjet-Unie gericht waren.) Twee dagen later was de blokkade van Cuba een feit. In een klap realiseerde ik me dat mijn gedachte over een toeristisch reisje fout was. Ik werd gedwongen aan een oorlog mee te doen die niet de mijne was. Weglopen kon niet meer. De af en toe duidelijk zichtbare haaien weerhielden me ook van weg zwemmen.
Zondag 28 oktober bleek een keerpunt in de crisis, toen Radio Moskou bekendmaakte dat de Sovjet-Unie gevolg zou geven aan de eisen van de VS en de schepen rechtsomkeert zouden maken. Deze concessie volgde op een intensieve briefwisseling tussen de Russische leider Chroesjtsjov en Kennedy, waarin niet alleen tot ontmanteling van de raketbases op Cuba werd besloten, maar ook tot terugtrekking van de Jupiter-raketten van de VS gericht op de Sovjet- Unie in Italië en Turkije. Toen de spanning enigszins was geluwd en we een maand later terug waren in Curaçao, stuurde ik een brief waarin ik schreef mezelf te willen ontheffen van elke verdere militaire dienstplicht. Waarschijnlijk was de ondertoon duidelijk genoeg om elke tegenwerking daarin in de kiem te smoren of ze vonden het de moeite niet waard en weigeringsprocedure te beginnen met iemand die nog maar zo kort zijn dienstplicht moest vervullen. Een paar weken later werd ik met een passagiersboot naar Nederland gebracht.


Thuis gekomen werd er een feestje gegeven. Mijn moeder glunderde. Ook de familie van Ina lieten steeds weten blij te zijn dat ik weer terug was. Zelf had ik het gevoel dat mijn saaie, geregelde leven nu weer begon. De moeder van Ina straalde aan alle kanten uit dat ze in mij de ideale schoonzoon zag met een uitstekende loopbaan bij de gemeente en toen Ina hem in de gang vurig omhelsde probeerde ik mijn erectie te verbergen. Hij dacht aan Irene. Zo werd het twee juli 1963. Morgen zou mijn 21ste levensjaar ingaan. Ik had mijn beschermengel niet nodig gehad. Niet dat die het niet eens geweest was met mijn keuze aan de dienstplicht mee te doen. Dat was nodig geweest voor de ontwikkeling van mijn verdere leven dat eraan begon te werken dat ik met die ervaringen een totaal andere weg zou inslaan. 'Niemals wieder' werd mijn lijfspreuk.
"Milicien, hier komen!" klonk het bevel. Ai, vergeten een meerdere te groeten. Ik bracht mijn laatste dagen door in de kazerne van Amsterdam waar alles werd afgehandeld. "Waarom groet je niet?" Sorry luitenant, ik kom net terug van een klein fregat in het Caraïbisch gebied en aan boord werd er niet gegroet." "OK, maar hoe loop je erbij?" Zijn blik gleed omlaag naar de afgezakte kousen en toen weer omhoog waarop, volgens de regels de te lange haren, een slappe pet stond. Die moest er, alweer volgens de regels, uitzien als een soort helikopter landingsplaats met een veer erin die de boel strak hield. Die veer werd er meteen na vertrek uit Den Helder uit gesloopt zodat de boel wat ging hangen. Na uitleg dat daar aan boord niet op werd gelet en dat het zijn laatste dag was kon hij gaan.
Mijn nieuwe levensjaren in het Provo tijdperk. Niet dat ik me daarbij aansloot, daar was ik te eigenzinnig voor en provoceren deed ik al veel langer.
Interessant? Lees 1964 t/m 1970 of inhoud