1950 t/m 1956 (8ste t/m 14de levensjaar)

Ik ging mijn achtste levensjaar in. De basis voor mijn verdere leven was gelegd en ik begon me bewust te worden van de enorme kracht in mezelf, simpel door te kunnen voelen. Mijn leven zou Hemel en Hel worden (of had ik daar al zeven jaren van achter de rug?) en alles wat daar tussen lag. Waar ik tussen mijn 40ste en 49ste levensjaar een boek over zou schrijven en zou herschrijven in dit blogboek om de fouten er uit te halen.

Het was inmiddels september 1950. Heldhaftig stapte ik met mijn van spanning zwetende handje in die van mijn moeder. Vandaag de eerste grote schooldag. Mijn nieuwsgierigheid zou eindelijk bevredigd worden. Ik had die vreemde krabbels in sprookjesboeken, als ze werden voorgelezen, meekijkend min of meer leren ont letteren, kon het alfabet schrijven en las stiekem de boeken uit mijn moeders kast met mijn vinger langs de woorden strijkend, ze langzaam een paar keer op verschillende manieren uitsprekend alsof ik de lettergrepen proefde, tot ik weer een woord begreep. Maar nu zou ik een heleboel gaan leren, misschien zelfs te weten komen waar de broertjes en het zusje vandaan kwamen. Op het grote betegelde plein voor het lelijk bakstenen gebouw van de Prins Willem van Oranje school krioelden kinderen door elkaar. De kleintjes beteuterd aan de hand van hun moeder, de rest gillend en schreeuwend aan elkaar trekkend in een doelloos rondrennen.

Plotseling rinkelde er een enorme bel en de deuren zwaaiden open. Blijkbaar was dat een oproep om te proberen je allemaal tegelijk door de ingang te persen. Ik had niet de behoefte haantje de voorste te spelen en misschien had ik dat van mijn moeder want die bleef ook staan tot het ergste gedrang voorbij was. We gingen de stenen trap op en kwamen in een lange gang met genummerde kapstokhaken die af en toe onderbroken werd door een deur. Net als in de kazerne waren ook hier de wanden tot een hoogte van ongeveer anderhalve meter keurig crème betegeld. Ik keek omhoog en werd duizelig, schatte dat drie grote mensen op elkaar nog niet bij het plafond zouden kunnen. Die duizeligheid zou ik bij het naar boven kijken mijn leven lang houden. Rechts was een brede stenen trap waar de grotere kinderen uit de hoogste klassen elkaar verdrongen. De kleintjes bleven onwennig staan, een paar huilden. Ik vroeg me af of ze iets wisten wat ik niet wist. Links ging een deur open en aan de klink hing een dikvlezige hand bevestigd aan de arm van een vrouw met het haar in een knotje strak samengebonden. Haar ogen leken onnatuurlijk groot achter dikke brillenglazen. Een hoog gesloten zakkerige jurk tot halverwege haar kuiten hing aan afhangende schouders, gebreide wollen kousen in bruine platte molières. Ze klapte in haar handen wat een petsend geluid teweegbracht. Hetzelfde geluid van de wekelijkse lap vlees met een grote vetrand die met een klap op het aanrecht werd omgedraaid om met zout te worden bestrooid. "Goedemorgen allemaal. Ik ben jullie juffrouw. We hangen onze jasjes netjes op de haakjes en gaan rustig naar binnen", riep ze. Onze jas? Volgens mij had zij geen jas aan, misschien had ze die ergens neer gesmeten en ging hem nu ook ophangen om het goede voorbeeld te geven, maar ze bleef afwachtend in de deuropening staan. 'We' betekende dus waarschijnlijk jullie. Aarzelend om wat me te wachten stond liep ik het lokaal in. De moeders moesten op de gang blijven en zwaaiden gedag achter de ramen. De snotterende kinderen begonnen nu onmiddellijk harder te huilen. Een paar anderen, die zich tot nu toe goed hadden gehouden, werden ermee besmet en krijsten harder terwijl de juffrouw trachtte de orde en rust te herstellen. Ik keek naar buiten. Mijn moeder had gezegd dat ze hem straks weer kwam halen. Waarom stopten die stomme kinderen niet met dat gejank? Ik wilde Leren.


Een paar dagen later eiste de juf aandacht. ''Vandaag is het feest voor Johnny want hij heeft gisteren een zusje gekregen", schalde juffrouw van Zand door het hoge klaslokaal. Ik kon geen gevoel opbrengen iets gekregen te hebben en haatte dit schijnwerper gedoe. Hoe wist ze dit trouwens, ze was er toch niet bij? Onbewust van mijn afkeer ging ze verder er een feest van te maken en krijtte een bord vullend rood-wit-blauw. De vlag, synoniem met personen die nooit aan den lijve hadden ondervonden wat dood en verderf betekende omdat ze geld hadden en er in moeilijke tijden onmiddellijk vandoor gingen om het volk moed in te spreken. Niet met de geboorte van het vierde in mijn familie, waar ik trouwens weer eens niet bij mocht zijn. Samen met mijn broertjes werd ik door een oom mee uit wandelen genomen. Wat was er voor engs, geheimzinnigs met mijn moeder aan de hand? De laatste tijd had ze vaak pijn gehad. Ging ze dood? Waarom vertelde niemand wat?

Mijn aandacht maakte een bocht van negentig graden naar links. De ramen waren hoog in de muren geplaatst zodat ze, eenmaal binnen in dit vervormingsinstituut niet werden afgeleid aan het leven. Toch vond ik het stukje bewolkte septemberhemel, met de altijd nabij de Rotterdamse haven aanwezige meeuwen en de kalende boomkruin met het heen en weer wippende musje interessanter. Vier hele en twee halve dagen per week zat ik hier mijn plicht te vervullen, had al snel het gevoel voor die tijd meer geleerd te hebben zonder plicht en begreep niet waarom ik opgesloten moest worden met een kwartiertje luchtpauze. Tot nu toe had het me niets nieuws bijgebracht. Juf zwiepte met een liniaal de maat, de hele klas zong met over elkaar gevouwen armen het feestlied. "Lang zal ze leven in de gloorieejaa, in de..."

Ach, dat hoopte ik natuurlijk ook wel en mompelde mee. Dat was een aangeleerde vorm van zingen sinds me, door dezelfde lieve juf, ten overstaan van de hele klas was verweten dat ik valser zong dan een kraai. Nu hadden ze me ooit proberen wijs te maken dat elk vogeltje zong zoals het gebekt was en inderdaad vond ik het gekras van een kraai ook wel wat hebben, maar iedereen had gelachen en sinds die tijd bewoog ik mijn mond zonder geluid voort te brengen en kreeg een voldoende voor zingen. Toch wat geleerd op school, autoriteiten vroegen erom belazerd te worden. De vlag bleef de hele dag op het bord staan om iedereen er toch maar vooral aan te herinneren dat het feest was.

Intussen had mijn moeder de bevalling ternauwernood overleefd en werd door de huisarts verteld dat mijn zusje het laatste kind moest zijn. Een volgend kind zou haar dood worden. Door het ontbreken van elk klein beetje uitleg in deze calvinistische maatschappij -vlak voor mijn geboorte dacht ze nog dat ik uit haar navel tevoorschijn zou komen- was hiermee het vrijen met haar man verleden tijd. Dat het anders kon werd door de arts beschaamd verzwegen.

1955

"Aap, noot, mies, wim, zus, jet, teun, vuur, gijs, lam, kees, bok, wei- de, does, hok, duif, schaaa-pen." Tot vervelens toe moesten we het rijtje Algemeen Beschaafd Nederlandse Woordenschat klassikaal herhalen. Daarna mochten we de losse lettertjes op de voorgedrukte lettertjes onder het betreffende plaatje leggen. Het alfabet was het volgende. Hoeveel kinderen op al die scholen zouden op dat moment precies hetzelfde doen? Dat was nog eens een voorbeeld van collectieve bewustwording.

Midden in de nacht werd ik wakker als reactie op een inmiddels toch vertrouwd geluid. Dit was nu al een paar jaar aan de gang dus gewend was ik er wel aan, maar dat wilde niet zeggen dat ik er tegen kon. Eerst was er wat ongecontroleerd morrelen aan de voordeur, een sleutel die op de verkeerde plek een sleutelgat zocht maar uiteindelijk toch door een of ander bovenaards wonder daar belande waar hij hoorde te zijn en met zijn zorgvuldig gevijlde tandjes de betreffende palletjes induwde om rond gedraaid te kunnen worden, maar ook dat was blijkbaar nog een probleem. Er werd geduwd en getrokken tot de sleutel naar de goede kant was gedraaid.

Door het gewicht van de er tegenaan hangende man, die moeite had rechtop te blijven staan, vloog de deur open, stootte met een doffe bons tegen de roodbruine, hardrubber dop, die voor dit soort calamiteiten tegen de muur zat geschroefd en er voor zorgde dat de donkerbruine, met wit-zwart vlekken, marmeren tegeltjes niet verpletterd werden. De terugverende reactie had tot gevolg dat de man door de schok waarmee de deur tegen zijn lichaam botste enigszins bij zijn positieven kwam en wat meer voorzichtig verder ging om zijn kinderen niet wakker te maken. De tochtdeur knarste en de man kon niet voorkomen dat hij wederom zijn evenwicht verloor en tegen de kastdeur er achter bonkte. Direct daarop klonken gedempte ruziestemmen. Ik stopte mijn hoofd onder het kussen. Natuurlijk hielp dat niet.

Al snel nadat mijn zusje geboren was en mijn ouders geen geslachtsgemeenschap meer hadden, omdat een ander seksueel samenzijn niet bij hen opkwam en er beslist geen bevruchting meer mocht plaatsvinden, was mijn vader gaan drinken om een excuus te hebben met andere vrouwen naar bed te gaan. Misschien had hij dat beter kunnen doen zonder te drinken want nu kon hij in zijn frustratie niet anders dan slaan als zijn vrouw daarover te keer ging. Weer hoorde hij een fel verwijtende stem gevolgd door een onsamenhangend gebrom, een bonk -nu kreeg ze weer een klap of hij viel om- en onderdrukt gesnik 'om de kinderen niet wakker te maken'. Zo ging het nog even door, maar waarschijnlijk was hij te dronken om nog lang op de been te blijven want opeens was het stil op het gesnurk na.

Volwassenen zijn vaak ongelukkig

Volwassenen huilen niet vaak

Volwassenen krijgen vaak kinderen

Kinderen huilen vaak

Kinderen zijn vaak gelukkig?


Meester Graanveld stond met zijn rug naar de leerlingen van de derde klas en piepte krassend met een kalkkrijtje witte letters op het zwarte schoolbord. Met een kroontjespen, die voorzichtig in een, in het schoolbankje gebouwd, potje met inkt werd gedoopt, en de tong tussen de lippen probeerden de achtjarigen de opdrachten over te schrijven. Netjes met schuine krulletters en de rechterhand. Wie anders wilde werd met de liniaal bestraft. Nog steeds staarde ik, zoveel en zover mogelijk -en dat was ver- uit het raam. Wat sta je daar nou allemaal te bazelen man, na één keer weet ik het wel. Kan ik niet intussen buiten wat kennis opdoen? Mijn gedachten dwaalden af.

Het is wel dezelfde soort boom als twee jaar geleden, maar niet dezelfde, de kleur van het blad is anders, de hemel is anders, de vogels zijn niet dezelfden. Logisch ik zit twee klassen en twee jaren verder, ik kan beter mijn gedachten bij de les houden. Die kerel is zo saai en ik moet plassen.

Zo miste ik het gedeelte over d, t en dt. Maar als ik het paart paard, jij wort of gedeelt door zei merkte geen hont dat en schrijver zou ik toch nooit worden. "Meester," riep ik wat timide. Ik had al geruime tijd twee vingers in de lucht bengelen -dat was de regel, één vinger betekende een vraag, twee dat je naar het toilet moest- en de drang werd wel heel groot. Verstoord door de onderbreking van zijn kennisoverdracht, draaide de leraar zich een stukje zodat het krijtje bleef rusten achter de laatst geschreven letter, blikte een moment naar de vingers en priemde kleine varkensoogjes, vanachter ook alweer dikke brillenglazen (zouden alle leerkrachten slechte ogen hebben?) in de mijne.

"Je hebt gelegenheid gehad vóór de les, dat is de regel," knorde hij dreigend als een wild zwijn dat zijn territorium aangevallen zag. "Maar meester, ik moet nu!" De aandacht van de klas was gericht op de aankomende strijd tussen de autoritaire leraar en de voor zijn recht opkomende achtjarige. Hier en daar werd gegniffeld. Ik was geen groepsaanhanger, deed niet mee met de, volgens mij kinderachtige, spelletjes van mijn leeftijdsgenootjes, maar mijn eigenzinnige zelfbewuste gedrag oogstte wel bewondering. "Je hebt me gehoord." Een satanische glimlach verscheen op de bloedeloze lippen bij het machtsgevoel van de dictator die zich weer omdraaide. Maar ook nu accepteerde ik dit onrecht niet, wat de strafmaat ook zou zijn. Ik legde mijn pen netjes op de inktlap, spreidde mijn benen wat uit elkaar en een warme straal urine liep langs de binnenkant van mijn broekspijp. Er vormde zich een lichtgele plas op het bruine linoleum onder de schoolbank.

"Meester! Johnny zit te plassen!" riep de verrader die altijd in elke klas van elke school bleek te zitten, meestal diegene die het hardst meedeed aan het pesten van anderen. Met een glimlach nam ik mijn pen weer op en wilde gaan schrijven, maar kreeg een knallende draai om mijn oren en werd naar huis gestuurd om me te verschonen. Die middag ging ik niet alleen naar school. Met me stapte een helse moeder het gebouw binnen en eiste een gesprek met het schoolhoofd en de leraar. Toen Graanveld weer in de klas verscheen was hij bleek weggetrokken tot in de kruin van zijn recht afgemaaide stekels. Ik mocht voortaan naar het toilet zonder het te vragen.

Onderwijs jezelf.

Te beginnen met je leraar.


"Johnny wordt wakker! Je ligt te dromen, je moet naar school." Zwijgend kleedde ik me aan, at mijn ontbijt en stapte naar buiten. Zwetend stak ik het eerste stuk straat over en bleef aarzelend op de vluchtheuvel staan. De weg was volkomen leeg, heel in de verte kwam een auto aanrijden. Ik keek om en zag dat ook daar maar een enkele auto reed. Natuurlijk, zoveel auto's als ik in mijn droom had gezien bestonden in 1951 op de hele wereld niet. Wat was dan de bedoeling van de droom? Moest ik mezelf bewijzen sterk te zijn, zelf beslissen? Of was het iets anders, voelde ik me alleen? Ik merkte vaak dat weinigen me begrepen als ik probeerde iets duidelijk te maken. Al die 'waarheden' op deze wereld die ze inmiddels getracht hadden me erbij in te stampen.

'Er is één God.' 'Maar soms wint Satan zeggen jullie, is hij dan niet ook een God en in andere geloven zijn meer goden.' 'Twee en twee is vier.' 'Niet altijd want twee appels en twee peren worden geen vier appels' 'De kortste weg tussen twee punten is een rechte lijn.' 'Maar als die korte weg nou heel moeilijk is, vol bergen, dalen en gevaar, is die rechte lijn dan niet de langste weg en kan je niet beter omlopen?' 'Sommige dingen zijn niet te bewijzen, die moet je gewoon geloven.' 'Maar je hoeft toch niets te bewijzen als je aanneemt dat alles waar kan zijn?' 'Waarheden' die ik constant ter discussie stelde tot ze gingen zeggen dat ik 'niet helemaal van deze wereld was'. Nu had ik het gevoel dat niet erg te vinden, maar ze bedoelden ermee dat ik getikt was waarna ik steeds meer ging zwijgen, want ik kende ook de verhalen van het zo genoemde gekkenhuis in Rhoon en de elektroshocks die daar werden uitgevoerd.

Dus stond ik nog steeds op de vluchtheuvel tussen de rijdende auto's achter en voor me. Ik keerde terug in het lichaam op de vluchtheuvel. Mijn psychoanalytisch experiment was geslaagd. Ik wist dat ik de kracht bezat om niets en niemand macht over me te laten hebben. Er was geen beperking. Ik stapte van de vluchtheuvel en keek de chauffeur recht in zijn ogen. Die trapte op zijn rem en geluid van metaal op metaal liet weten dat ze te dicht op elkaar zaten. Er werd op een voorhoofd getikt, er klonken woedende stemmen. Met minachtende blik de blikschade achter me latend rende ik naar de straat achter de kerk tussen de bosjes om aan de woede te ontsnappen. De auto in de verte was sneller bij me geweest dan ik gedacht had of had ik langer staan denken dan ik gedacht had? Het kon allebei waar zijn, dat was hiermee bewezen. Fluitend, ik kon niet echt fluiten, het was meer een verplaatsing van lucht door getuite lippen met weinig geluid, maar het 'Slavenkoor uit Nabucco' van Verdi (mijn moeder had elke zondagmiddag de BRT opstaan met het programma 'Belcanto' wat met het Slavenkoor begon) was in mijn binnenste hoorbaar, liep ik verder naar school.

Een week later was mijn broertje, die nu bij juffrouw van Zand het aap-noot-mies mocht leren, weer beter en werden we weer naar school gebracht, hoewel ik van mening was dat ik het nu zelf kon. Ik was toe aan 'aardrijkskunde', dreunde klassikaal het rijtje Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, …, Hoogezand, Sappemeer mee op, vroeg me af of ze op Amsterdamse scholen ook met Rotterdam begonnen of dat iedere stad zijn eigen chauvinistische rijtjes begin had.


Thuis verslond ik de boeken van mijn moeder. 'Ciske de rat', 'Alleen op de wereld' en alle andere die een paar straten verderop geleend werden in een ruimte ter grootte van een huiskamer die behalve een toonbank bestond uit kasten van vloer tot plafond volgestouwd met in bruin pakpapier gekafte boeken. Ik mocht altijd mee en werd zo ingewijd in de geheimen van de boekenwereld. Mijn moeder was dol op lezen, dus was er altijd een ruime voorraad in huis. Als ze niet thuis was las ik onder andere 'Lady Chatterley's minnaar' hoewel de bovenste plank tot het verboden gebied behoorde. De moeilijke woorden zocht ik op en ik begreep niet waarom ik deze boeken niet mocht lezen. Als ik ernaar vroeg werd me gezegd dat ik daar nog te klein voor was. Dat bleek niet waar. Met een krukje op de tafel kon ik erbij als ze er niet was.

Ik had snel genoeg van groepjes, verdeeld over cowboys en indianen die elkaar overhoop schoten met blaaspijpen en papieren pijlen. Recht tegenover het ouderlijk huis was een vergeten bouwput, van zo'n twaalfhonderd vierkante meter en een meter diep, waar struiken en gras met elkaar een dicht oerwoud vormden waar we ons in konden verschuilen want veel groter waren we niet. Beladen met een oude deken, lucifers en Het Vrije Volk (Sociaaldemocratisch dagblad, de naoorlogse voortzetting van het socialistische dagblad Het Volk) voor het vuur, een koekenpan en een pot beslag ging ik vaak op woensdagmiddag met een paar andere kinderen op expeditie naar de wildernis vol avonturen. Behalve ik, mijn broertjes en, wat later, zusje waren er geen kinderen van de laan waar we woonden. De anderen kwamen uit de 'achterbuurtstraten' waar we eigenlijk niet mee mochten omgaan, maar dat waren de enige kinderen die zich ook vies mochten maken. Die straten waren trouwens veel leuker, want daar woonde een schillenboer, een broodmagere, onverzorgde man waarmee ik ook geen contact mocht hebben, maar daar trok ik me niets van aan want het meerijden op de bok van de kar met de leidsels van het paard, die natuurlijk de route kende en wist wanneer zij moest stoppen, in mijn handen was die ongehoorzaamheid wel waard. Nadat de inhoud van de kar bij een boer ergens ten zuiden van Rotterdam was afgeleverd dronken we thee bij de echtgenote van de schillenboer, een gezette vrouw die zich gedroeg als de peetmoeder van de buurtkinderen, waar we zelfs een mariakaakje kregen. De zurige lucht van aardappelschillen en beschimmeld brood aan mijn kleren werden door mijn moeder wijselijk genegeerd omdat ze wist dat een eventuele straf niet zou helpen.

De expedities waren wel toegestaan, er werd zelfs aan meegewerkt, waarschijnlijk omdat ze het wel fijn vond even rustig verder te lezen in een boek totdat de huishoudplicht weer riep want o wee, als het eten niet op tafel stond als mijn vader thuis kwam. Wat stokken en stenen voor de tipi lagen er altijd wel en brandhout voor een vuurtje was ook voldoende voorradig omdat veel mensen hun zooi in de put dumpten. Sommigen noemden dit paradijs het poeplandje omdat er honden in werden uitgelaten, maar door de gynaecologie van wormen, torren, vliegen, muizen, vogels en myriaden bacteriën werd dat moeiteloos opgenomen in de kringloop. Eerst werd een kamp opgebouwd en voordat er gegeten kon worden moesten we natuurlijk op buffeljacht. Waarom die andere kinderen altijd aanvaarden wat ik uitdacht wist ik niet, maar er was nooit protest als ik eiste dat ook de meisjes mee op jacht gingen. Er liepen meestal wel een paar buffels los in de put rond te snuffelen, terwijl de baasjes en vrouwtjes de laatste buurt roddels uitwisselden. Bij aftellen werd een verkenner aangewezen die de buffels opspoorde door het volgen van hun uitwerpselen. In deze stronthopen werden door de verkenner rechtop takjes voorzien van een draadje felgekleurde wol gestoken die de jagers konden volgen. Dit had als bijkomend voordeel dat er niet in de hopen getrapt werd. Als een buffel was gevonden blies hij of zij op een soort padvinders fluit en begaven de jagers zich gewapend met houten knuppels op weg. Sommige buffels waren zo tam dat ze kwispelend meededen in het spel en zelfs de toegeworpen knuppels, die uiteraard misten want je mocht ook buffels geen leed bezorgen was de afspraak, kwamen terugbrengen en dat betekende dat de buffel gevangen was.

We bakten en aten daarna pannenkoeken met zand, kortom we vermaakten ons de hele middag en kwamen roetzwart en volgepropt met afweerstoffen weer thuis. Op een dag werd het jachtgebied bezet door monsters en draken van de bleekgezichten. Grote vrachtauto's vol zand en aarde reden af en aan, bulldozers schaafden de grond waterpas en er overheen kwam een keurige grasmat met een bordje 'verboden zich op het gras te begeven'. Verder betegelde paadjes met hier en daar een bank voor de oppassende ouders met geketende buffel, die nu ook niet meer vrij mochten lopen en wat stellingpijpen omdat de stadskinderen nu eenmaal beweging nodig hadden en dus lusteloos een vogelnestje maakten. De 'put' was niet meer, de hondendrollen bleven voortaan liggen en vermeerderen zich dankzij het verstoren van de kringloop.


Een gezin is als een koninkrijk. De man is schijnbaar de koning, de vrouw de denkbeeldige koningin, het kind de heimelijke maar werkelijke heerser. (Joseph Roux.)

Ik was inmiddels negen jaar geworden ofwel in mijn tiende levensjaar. De ruzies werden heftiger. De gedempte toon waarop ze in het begin werden gevoerd was al lang verleden tijd. Het 'afschermende denk om de kinderen' veranderde in een betrekken bij het afschuwelijk gebeuren. Beide partijen waren onbewust bezig de ander als de schuldige aan te wijzen, natuurlijk het ergste wat je kinderen kon aandoen omdat het in verlegenheid werd gebracht en het niet beter wist te doen dan ook maar in huilen uit te barsten en zo was het huis regelmatig gevuld met tranen behalve bij de veroorzaker.

De dronkenschap, het 'vreemd gaan', de strijd, waren niet langer een privilege van de nacht. Ik haatte mijn vader die niet sterk genoeg was, had medelijden zoals ik hem daar kotsend op het kleed voor de kachel zag liggen en ik nam me voor in mijn leven geen druppel alcohol aan te raken. Zij die na de oorlog verwacht hadden een paradijs op aarde aan te treffen maakten er een zooitje van en wisten daar geen weg mee. De manpappa vergooide zijn leven met werk dat hem een schamel loon bezorgde waarvan hij de weinige niet te missen centen omzette in drank en vrouwen. Vrouwmamma probeerde, naast het huishouden en het opvoeden van vier kinderen, de boel draaiende te houden met thuiswerk. Ik zie nog de stapel lampenkapjes op tafel liggen. Benodigde meubels werden op afbetaling gekocht. De eenheid was verder van elkaar verwijderd dan ooit en ik begon me af te vragen wat de zin van dit alles was. Waarom accepteerde mijn moeder dit alles, waarom ging ze niet weg? Maar ik wist ook dat ze niet durfde. Waar zou ze heen moeten? En ze bleef zichzelf de schuld geven omdat ze haar man niet kon geven wat hij eiste. Mijn tiende verjaardag ging weer zoals gewoonlijk voorbij. Hierna zou ik naar klas vijf gaan. Tot nu toe had ik niet erg veel nieuws geleerd buiten wat ik uit boeken wist, maar een klas overslaan mocht niet dus bleef ik me vervelen.

Dreigend stond mijn vader met een krukje hoog geheven tegenover mijn broertje, die een opmerking had geplaatst die hem blijkbaar niet beviel, klaar om het ergens te laten neerkomen. Nu was het genoeg geweest! Ik moest ingrijpen. Je moet wat doen, niet bang zijn. Je weet dat je het kunt. Ik voelde me huizenhoog groeien, keek op de volwassene tegenover me neer, mijn donkerbruine ogen werden dreigend nog donkerder en ik zei met krachtige en zelfbewuste stem: "Ophouden!! Anders vertel ik morgen op school wat voor een klote kerel je bent." Goed, je raakt hem precies op de zwakke plek. Hij wil naar buiten toe de leuke, vlotte vent blijven uithangen. Even was de spanning te snijden, geen vezel van mijn zijn dacht aan het feit dat ik een klein kind was die door een simpele duimdruk van de volwassene de grond in gestampt zou kunnen worden. Integendeel, ik wist dat ik nu de machtige was en de zielige figuur tegenover me om zou kunnen blazen. Langzaam drong er van alles tot die zielige figuur door, hij werd zich enigszins bewust van de verkeerde weg die hij was ingeslagen. Misschien was er nog tijd om terug te gaan en een ander pad te bewandelen. Het krukje zakte en werd zacht neergezet. De rust keerde weer en iedereen ging naar bed. Ik lag nog lang wakker, trillend van de spanning die zich ontlaadde.

Het alcohol gebruik minderde, de gillende ruzies waren van de baan, er was geen gemep meer. Natuurlijk zou deze hele periode in het moeras van de gekozen weg diepe sporen nalaten. Bijvoorbeeld sporen van angst die het moeilijk maakten te ontdekken wat voor richting je dan op zou moeten gaan, want een vader had ik niet meer en in me groeide de vraag wat liefde was.


We kwamen uit school en klepperden met de brievenbus. Hoewel het nooit gebeurde dat moeder niet thuis was, vermoede ik dat ze een dringende boodschap had te doen nu ze niet open deed en we gingen op het stoepje zitten wachten. Na twee uur sloeg de berusting om in ongerustheid. Dit was toch wel heel vreemd, het begon donker te worden en er was nog steeds niemand. Ik wist dat mijn vader avonddienst had en voorlopig nog weg bleef. Waarom liet moeder ons alleen? Met z'n drieën gingen we na nog een half uur wachten naar het politiebureau aan het Sandelingplein wat een flink stuk lopen was.

Mensen liepen druk af en aan, arrestanten werden binnen gebracht, er was gegil en hardhandig gedrag. Eindelijk was er iemand die vroeg wat we kwamen doen. "Mijn moeder is nog steeds niet thuis, ik ben bang dat er wat gebeurd is." "Zo'n vaart zal dat niet lopen jongen," zei een bromsnor kalmerend. "We zullen eens even kijken." Er waren geen meldingen over de gezochte persoon, ze lag nergens in een ziekenhuis of zo. Nou dat was een hele geruststelling, en nu? "Gaan jullie maar gewoon naar huis, misschien is ze er intussen al en dan weet ze niet waar jullie blijven."

En zo werden we dus gewoon weer terug gestuurd, alleen en met een nog grotere onzekerheid, al liet ik dat de anderen niet blijken en vertelde ik hun dat er niets was gebeurd en het wel in orde kwam. Ze was er nog steeds niet en weer gingen we voor de deur op de stoep zitten, vast besloten nu maar te wachten. Tenslotte viel van 'de politie is je beste vriend', zoals dat op school werd geleerd, ook niet veel te verwachten. Eindelijk kwam ze dan toch hijgend aangerend met ons zusje en de mededeling dat ze tijdens boodschappen doen helemaal de tijd vergeten was, wat ik niet geloofde. Ze had geen boodschappen bij zich.


Het hele verhaal werd later aan me opgebiecht, na me op het hart te hebben gedrukt het niet aan de anderen en zeker niet aan vader te vertellen. Ze was in de middags haar portemonnee met het huishoudgeld verloren en uit angst voor de woede van haar man was ze naar haar broer in Schiedam gereisd om geld te lenen. In haar paniek had ze er niet aan gedacht dat haar kinderen voor de deur zouden staan en schrok toen ze op de terugweg zag dat het steeds later werd. Ik was blij dat mijn gevoel me gezegd had niet naar < oma en opa te gaan om zo de hele familie in rep en roer te brengen.

Het was woensdagmiddag en er lag een flink pak sneeuw. Er werden in de hele straat enorme sneeuwpoppen gemaakt. Natuurlijk was ik daar inmiddels te 'revolutionair' voor. Er lag een nooit terugkerende kans om de monsters uit mijn dromen te bestrijden. Met mijn broertjes en een vriendje begon ik een dam op te werpen waar geen auto overheen zou kunnen. Over de volle breedte van de rijweg wierpen we een brede drempel op. Soms kwam er een auto die glibberend over de heuvel reed. De chauffeurs vonden het nog leuk ook. Een paar snotapen die aan het spelen waren.

Wacht maar, het lachen zou ze vergaan en verwoed schepten we verder. Andere buurtkinderen begonnen ook de noodzaak in te zien van deze opstand en offerden hun sneeuwpop op. We zouden de aarde bevrijden van de draken. Hoger en hoger werd de muur, een leger sneeuwpoppen hield de wacht. De automobilisten vonden het niet leuk meer omdat ze bij het erover rijden hun kop tegen het autodak stoten. Maar we vonden het nog niet genoeg. Ze mochten er niet meer door kunnen, de straat was van ons! Het poeplandje hadden ze ook al afgepikt! Plotseling klonk in de verte een politiesirene en een blauw zwaailicht kwam op ons af. We waren verraden! Vast door een buurvrouw die bang was dat haar man te laat thuis zou komen voor het eten. Misschien wel de bovenbuurvrouw die mijn vader bijna had verraden in de oorlog. Snel maakten we dat we wegkwamen en gingen onze verkleumde handen warmen bij de kachel. "Wat hebben jullie nu weer uitgevreten," vroegen de diverse moeders, maar toen ze naar buiten keken lachten ze heimelijk. De agenten sloopten de barricade, de straat was weer van de ingeblikte dikbuikigen en wij konden weer naar de stellingpijpen om er lusteloos aan te hangen.


Zo groeide ik op als Rotterdams arbeiderskind, met een weekje echte vakantie per jaar doorgebracht in een huisje op de Veluwe. We moesten dan wandelingen maken waaraan ik een verschrikkelijke hekel had (op de camping boven in een boom zitten was veel leuker) en mopperend liep ik de vereiste kilometers, zelfs het beloofde ijsje bij het einddoel verbeterde mijn stemming nauwelijks. Ik moest immers dat hele eind ook nog terug. Alsof boompje klimmen en hutten bouwen vlakbij het huisje ongezond was. Mijn twee broertjes, zusje en ik hadden natuurlijk langer vakantie. We waren vrij van geloofsdwang dus werd ook gretig gebruik gemaakt van uitstapjes op zondag. Had ik me net voorgenomen lekker in het zonnetje of op mijn kamertje in de kelder een boek te lezen of het plan 'iets te gaan doen' schetterde door het huis. Fietsen werden voorzien van tassen met een halve werkplaats aan gereedschappen en onderdelen (er kon immers van alles misgaan op zo'n wereldreis en dat ging het ook vaak), emmers, scheppen, auto binnenbanden om te zwemmen, luchtpompen, windscherm, badkleding, broodtrommeltjes en veldflessen met water. Een dagje naar het strand.

Als dat nou een straat verderop was geweest, dan kon ik tenminste snel verder met mijn boek. Maar nee, twee keer dertig kilometer beulen. De fietsen waren volgens mij van gietijzeren pijp volgegoten met lood, stalen ros noemden ze zo'n onding dan ook liefdevol. Er waren onderweg altijd wel een paar lekke banden, afgelopen kettingen en los getrilde bagagedragers. De zon brandde op onze ruggen in de windstilte tussen de kassen van het Westland en mijn kont deed pijn van het keiharde zadel. Als we dan eindelijk in Kijkduin waren, sjokten we meestal nog een half uur door het zand omdat het verderop altijd rustiger leek volgens de reisleider. In de buurt van Hoek van Holland, tenminste dat dacht ik met mijn traumatische kijk op het gebeuren, werd het dan weer drukker en liet de familie van zes personen zich in de zandbak ploffen.

Nadat de vaderlijke binnenhuisarchitect zijn plan had uitgelegd werd er een heuse woonkuil gegraven en alle spullen daar netjes in gerangschikt, waarna we waren uitgehongerd. Boterhammen die knarsten, hoewel er altijd paniek uitbrak bij elke beweging tijdens de lunchpauze kwam er onvermijdelijk zand tussen, en water wat onderweg lauw was geworden. Wel hadden we weer recht op het beloning ijsje.


Ik klom de stenen trap op van het portiek een stukje verder in de straat en belde aan. Ik had Irene al een paar dagen niet meer gezien. Tijd voor een gevaarlijke actie want haar moeder wilde niet dat ze met een arbeiderszoontje omging. Ze was de enige met een horloge in de klas. Ik drukte nog een keer en er ging een deur open. Niet de deur waar mijn Vriendin woonde. Achter me klonk een vriendelijke stem. "Kom je voor Irene?" "Ja mevrouw," zei ik.  "Ze zijn twee dagen geleden naar het buitenland vertrokken. Een beetje raar zo plotseling, maar ze voelden zich altijd meer dan de buren, zo uit de hoogte. Ze hebben ook niet gezegd waar ze heen gingen. Ik zag dat Irene en haar zusje liepen te huilen. Wist jij ook niet dat ze weg gingen?"

"Nee, haar moeder wilde niet dat Irene met mij omging." "Ja, die had het hoog in de bol. Ik heb ze ruzie over jou horen maken, hier op de trap. Irene wilde naar jou toe om afscheid te nemen, maar dat mocht niet. Irene zei nog dat zij ook niet bepaalde welke 'vriendjes' van haar moeder op bezoek kwamen als haar vader er niet was. Ze kreeg een klap en werd naar binnen gestuurd. Het was de dag voordat ze vertrokken."

Mijn zelfstandige, wijze Irene, Godin van de vrede, het mooiste, liefste meisje van de wereld, was weg! Mijn praatkameraadje, mijn grote Liefde was verhuisd en niemand wist waarheen of waarom. Ik was elf, zij een paar maanden jonger en we hadden elkaar gevonden, iemand om mee te praten. Ik merkte dat ik problemen had met mijn rechteroor, maar naast elkaar en pratend één op één was er (nog) niet veel aan de had. Uren zaten we op de harde stenen trap in een andere portiek op onze jas tot we het koud kregen en vertelden elkaar alles. Op hetzelfde niveau, over dezelfde interesses en met dezelfde weerzin tegen de 'normale' bezigheden van onze leeftijdgenoten. Ik hoefde er niet op te hopen dat ik ooit te weten kwam waar ze was. Alweer een kras op mijn gevoel. "Nee, ik wist het niet," zei ik met betraande ogen. "Zal ik een kopje thee voor je zetten?" vroeg ze. "Nee, dank u wel, ik wil niets, ik ga maar naar huis." Ik wilde niets! Ik wilde nooit meer wat! Ik wilde dat Irene er was. Kwaad en verdrietig stortte ik me in mijn boeken en was met niemand meer bevriend, kwam nauwelijks nog buiten.


Moeiteloos maakte ik de lagere school af, al bleef de Nederlandse taal een probleem. Iemand of iets zal ergens wel bepaald hebben dat er een gouden toekomst voor me was weggelegd als ik een opleiding zou gaan volgen tot fijn instrumentenmaker (volgens mij was mijn verwekker dat), maar voor deze vakopleiding moest je minstens twaalf jaar en acht maanden zijn dus zat er niets anders op dan een jaar voortgezet lager onderwijs te volgen. Ik zat nu een paar maanden in het zogenoemde zevende leerjaar. Misschien omdat ik geen kleuterschool bezocht had of zes verschrikkelijk saaie onderwijsjaren achter de rug had, dit zou ik me mijn leven lang herinneren als hoe onderwijs zou moeten zijn.

Omdat het systeem er vanuit ging dat iedereen een beetje bezig gehouden moest worden tot we oud genoeg waren voor het vervolgonderwijs was er een enorme vrijheid. Er was een bibliotheek die door onszelf werd bijgehouden en waar ik enorm veel kon opzoeken. Er waren klaslokalen ingericht als houtwerkplaats, als proefjeslaboratorium, als atelier en ik kon bijna alles doen waarin ik zin had.

Hé wegwezen, ik studeer!

Dat had tot gevolg dat ik achten en negens haalde voor wis-, natuur- en scheikunde al was dat nergens voor nodig want verder studeren zou ik niet, daarvoor was over een paar jaar mijn loonzakje te hard nodig. Maar voorlopig studeerde ik, van alles, zoveel mogelijk. Er was ook een 'vogelklas' van Karel Schot. Die man was een begrip in Rotterdam en ver daarbuiten. Overal vandaan werden zieke en gewonde vogels opgevangen in het lokaal. Je kwam er binnen door een sluis van netten want de door de leerlingen verzorgde en op te lappen vogels moesten zo gauw ze konden fladderen zoveel mogelijk vrij door de ruimte kunnen bewegen. Was je eenmaal door die sluis dan kwam je in een soort dicht begroeid 'regenwoud'. Overal netten voor de ramen zodat de vogels zich niet te pletter zouden vliegen, kooien en bakken voor de ergste gevallen, broedkasten, aanrechtbladen en kranen om de boel schoon te maken, touwen, stokken, grote planten, het was geweldig.

Een vrij lange tijd was er een roerdomp te gast die met kleine kraaloogjes in een bak zat te staren om dan plotseling zijn ingetrokken nek te laten uitschieten om met zijn speersnavel te trachtten je ogen uit te pikken. Daar ging iedereen met een boogje omheen, die mocht meester Schot zelf doen. Maar de rest, van reiger tot kwikstaart, kon zich verheugen in meer dan dagelijkse belangstelling. Geen minuut zaten ze zonder vers drinkwater, de onderkomens zagen er blinkend schoon gepoetst uit en als je het net opendeed terwijl de deur niet dicht was werd je ter plaatse door de anderen gelyncht.

Tijdens de schoolvakantie moest de verzorging natuurlijk gewoon doorgaan. Zoals kinderen van andere scholen een plantje of een goudvis mee naar huis kregen, waren het hier complete verhuizingen en gingen behalve planten ook vogels en toebehoren mee naar huis. Dat kon natuurlijk alleen als je zelf niet op reis ging, maar daar was in die tijd, in die buurt van de stad nauwelijks geld voor. Een weekje Veluwe was al een hele belevenis en dan was er wel iemand die het even overnam. De gewonde reiger die emmers vol stinkende vis naar binnen slokte om het zo ongeveer gelijktijdig weer op de keldervloer uit te schijten, de hele vloer lag bezaaid met oude kranten maar hij scheet er altijd weer naast, leverde een goedmoedig mopperende moeder op terwijl zijn vader kankerde op de kleine eenden weesjes, waarvan vader en moedereend niet uit die olieplas te redden waren geweest, die gezellig tegen elkaar gekropen onder de batterij broedlampen zaten, vanwege de energie rekening.

Zo gauw er ook maar een vogel weer zelfstandig kon eten en vliegen vertrokken we met z'n allen op de fiets naar de Berenplaat, een uniek ongerept natuurgebied dat niet veel later tot Maasvlakte zou devalueren in het kader van de economische vooruitgang, op zo'n twintig kilometer afstand van hun bleekneuzen stad met vogels in dozen en kisten achterop, laarzen, regenjas, sjaal en verrekijker mee. Daar werden de ex-patiënten vrijgelaten, nagestaard, gezwaaid en geroepen tot ze uit zicht verdwenen waren.

Ondanks de band die velen hadden opgebouwd tijdens het soms wekenlang verblijf vond iedereen het geweldig te zien dat de zielenpietjes weer vrij rond fladderden. Daarna werd het gebied de rest van de dag doorkruist op mogelijk nieuwe slachtoffers der welvaart of we kropen met onze verrekijkers in de zelf gebouwde schuilhutten om de gedragingen van de gezonde exemplaren te bestuderen. Ik leerde dat ene jaar meer dan de twaalf ervoor. Ook kregen we van dezelfde leraar, die eigenlijk biologieles gaf de eerste eerlijke en open seksuele voorlichting.

Op een dag schreef hij in grote vette krijtletters KUT en LUL op het schoolbord terwijl hij zei; "Deze woorden hebben jullie vast wel eens op een schutting zien staan of ze er zelf opgeschreven." Hij ging zitten en bladerde in een boek terwijl in de klas een geroezemoes, gegiechel, gefluister losbarstte. Omdat hij niet reageerde werd het langzaam weer rustig. Hij stond op en zei; "Zo nu iedereen alles geuit heeft wat hij of zij erover te zeggen heeft gaan we verder, hebben jullie je wel eens afgevraagd waarom dat stiekeme gedoe niet ontstaat als ik een willekeurig ander lichaamsdeel opschrijf." Hij kalkte NEK op het bord. Natuurlijk werd er nog wat verlegen gelachen, maar steeds meer werd er serieus geluisterd en na een paar 'lessen' was er niemand meer die raar deed over seksualiteit. Ik wist nu dat ooievaars geen babytransporteurs waren en ik had niet meer het gevoel embryo's te eten tijdens de rode kool stamppot al vond ik het nog steeds niet lekker.
Aan alles komt een eind zo ook aan het enige leuke schooljaar in mijn leven. Door het systeem van gelijkwaardigheid, zelfstudie, vrijheid en groepsgevoel was er geen geklier of gepest en bleek zelfs het ettertje na korte tijd een aardig meedraaiend kind te zijn. Ze gingen in de zomervakantie nog een keer met z'n allen naar de Berenplaat, nu gingen er tenten mee en bleven ze er een hele week. Maar inmiddels ging mijn veertiende levensjaar in en in september zou ik naar de Lagere Technische School gaan om opgeleid te worden tot loonslaaf tot de dood erop zou volgen.


Met een kortgeknipte borstelkop en een veel te wijde overall stond ik op het houten kistje, anders kon ik niet bij de bankschroef, kilo's ijzer te vijlen tot krasblokken en gradenboogjes. Na dagen vijlen was het blok eindelijk aan alle kanten haaks, maar een micrometer te klein. De leraar gooide de met bloed, zweet en tranen vervaardigde creatie achteloos in de oud ijzer bak. "Overdoen," was de steeds gehoorde eis. Op een dag kwam ik erachter dat als je het werkstuk uit de bak viste en op een minder beladen moment ter goedkeuring aanbood het wel door de arbitrage kwam. Zo werden mijn werkstukken voortaan meestal met een cijfer zeven van omsmelten gered. Geen erg hoog cijfer, maar hoog genoeg als je bedacht dat wekenlange slavenarbeid het alternatief was. "Ironhead" werd de leraar genoemd vanwege het diep in zijn poriën doorgedrongen metaalstof waardoor hij er zomer en winter grauw grijzig uitzag.

De leraar technisch tekenen was een nog groter sadist. Om de orde te handhaven wist hij geen andere manier te bedenken dan het smijten met de bordenwisser of sleutelbos. Hij had eens met Karel Schot moeten gaan praten. Natuurlijk gooide hij niet raak. Dat zou moeilijk uit te leggen zijn naar de onderwijsinspectie en kinderbescherming, maar je moest het projectiel terug gaan geven en wist dan wat je te wachten stond. Schuldig of onschuldig, je kreeg een mep met zijn liniaal of werd voor de hele klas door hem in de zeik gezet. Het gevolg was dat regelmatig passerpunten door het lokaal suisden en trillend in de tekentafels belanden met briefjes er aan gebonden. Een ander 'educatief' persoon, leraar technisch Engels, wist niets beters te bedenken dan de hele klas te straffen als hij meende dat iemand iets had uitgehaald en niemand wilde zeggen wie het was. De hele klas moest dan nablijven, resultaat was dat er regelmatig stinkertjes, smeulende schoenveters, ergens in een verborgen hoekje lagen die pas werden ontdekt als de niet meer te harden stank van rotte eieren zich in het lokaal had vastgekleefd en alle ramen en deuren tegenover elkaar moesten worden opengezet. Natuurlijk werd hij dan nog kwader en leverde het nog meer straf op, maar misschien was ons doel om hem uiteindelijk een hartverzakking te bezorgen.

In de pauzes vormden zich lange rijen voor twee winkels in de buurt van de school die hun hoofd boven water konden houden dankzij de bestedingen van de toekomstige beroepsbevolking. De ene was een snoepwinkel van boven tot onder beladen met alles wat er maar van het zoete vergif te produceren kon zijn en alsof dat nog niet genoeg was werden er steeds meer kleur-, geur- en smaakgiften uitgevonden. Ook verkochten ze daar ijs en frisdranken. De andere was een tabakswinkel waar losse sigaretten werden verkocht voor vijf cent en je kon ze ook nog ter plekke met de aansteker op de toonbank tot ontbranding brengen ondanks het feit dat de hordes mannelijke scholieren nog geen baardgroei vertoonden.
Zo werd de toekomstig loonslaaf alvast afhankelijk gemaakt van verslavende producten zodat hij zonder morren zijn verdere leven blokken ijzer zou vijlen. Ook ik begon dagelijks een sigaret te roken, weliswaar waren dat er nog maar dertig in de maand, maar al snel groeide dat aantal naar het achtvoudige.

Op het schoolplein werden jeugdbendes geboren met als regelmatig resultaat een knokpartij om het een of ander. Het gevolg daarvan was weer een uit te delen straf waardoor de agressie nog verder toenam. Ook nu was ik in staat om me buiten dit stoere mannengedrag te houden en liep dus ook geen klappen op. Zo ging een nutteloos jaar voorbij. Wel vroeg ik me steeds meer af of ik wel normaal was. Ik had geen vrienden, vond alles waar mijn leeftijdgenoten mee bezig waren ongelofelijk stom. Na Irene had ik ook geen vriendinnen meer. Jaar na jaar zat ik op mijn kamer met mijn boeken, mijn gedachten, mijn dromen.

 


naar volgende zeven jaren of naar inhoud?